olandese » tedesco

vrij1 <vrije, vrijer, vrijst> [vrɛi] AGG

2. vrij (nog beschikbaar):

vrij
frei
de handen vrij hebben
freie Hand haben

5. vrij (gratis):

vrij
frei
de toegang is vrij
der Eintritt ist frei

6. vrij (niet onderhevig aan, ongevoelig voor):

vrij
frei
vrij van invoerrechten
zollfrei

7. vrij (openhartig, vrijmoedig):

vrij
frei
mag ik zo vrij zijn?
gestatten Sie?
de Vrije School
die Waldorfschule
de motor in zijn vrij zetten
den Motor in den Leerlauf schalten

vrij2 [vrɛi] AVV (tamelijk)

Esempi per vrij

vrij debat
freie Aussprache f
vrij vaak
öfter(s)
vrij entree
Eintritt frei
vrij ademen
frei atmen
vrij van dienst zijn
dienstfrei haben
een vrij groot bedrag
ein größerer Betrag
met vrij grote zekerheid
mit ziemlicher Sicherheit
dat staat u vrij
das steht Ihnen frei
de handen vrij hebben
freie Hand haben
de kust is vrij
die Luft ist rein
de toegang is vrij
der Eintritt ist frei
iem vrij spel laten
jdm freie Hand lassen
vrij spel hebben
freies Spiel haben
vrij van hypotheek
hypothekenfrei
vrij van school
schulfrei
vrij van rente
zinsfrei
vrij naar Shakespeare
frei nach Shakespeare

Cerca nel dizionario

olandese

Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Cerca nei dizionari
I più amati