eva·cu·e·ren2 <evacueerde, h. geëvacueerd> [evakywerə(n)] VB vb trans
2. evacueren:
-
evacueren (elders onderbrengen: van personen)
-
evacueren (elders onderbrengen: van personen)
-
evacueren (elders onderbrengen: van zaken)
-
evacueren (elders onderbrengen: van zaken)