olandese » tedesco

op·bre·ken1 <brak op, h./i. opgebroken> [ɔbrekə(n)] VB vb intr

1. opbreken (weggaan):

opbreken
laten we opbreken

2. opbreken (naar boven komen):

opbreken
dat zal hem zuur opbreken fig

3. opbreken (openbarsten):

opbreken

op·bre·ken2 <brak op, h. opgebroken> [ɔbrekə(n)] VB vb trans

1. opbreken (uit elkaar nemen):

opbreken

2. opbreken (openbreken):

opbreken
opbreken
de straat opbreken

Esempi per opbreken

laten we opbreken
de straat opbreken
dat zal hem zuur opbreken fig

Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski