Traduzioni di „levendiger“ nel dizionario tedesco » olandese

(Vai a olandese » tedesco)

Ver·ˈtei·di·ger(in) <Verteidigers, Verteidiger> [-gɐ] SOST m(f)

Verteidiger(in) SPORT, DIR

verdediger(verdedigster) m (f)

ˈPre·di·ger(in) <Predigers, Prediger> [ˈpreːdɪgɐ] SOST m(f)

1. Prediger RELIG:

Prediger(in)

prediker(predikster) m (f)

Prediger(in)

predikant(predikante) m (f)

ein Prediger in der Wüste

een roepende in de woestijn

2. Prediger colloq (Verfechter):

Prediger(in)

voorvechter(voorvechtster) m (f)

ˈPei·ni·ger(in) <Peinigers, Peiniger> [ˈp͜ainɪgɐ] SOST m(f)

1. Peiniger ricerc:

Peiniger(in)

pijniger(pijnigster) m (f)

Peiniger(in)

folteraar(folteraarster) m (f)

2. Peiniger (Quälgeist):

Peiniger(in)

kwelgeest m en f

ˈRei·ni·ger <Reinigers, Reiniger> [-gɐ] SOST m

Reiniger

schoonmaakmiddel nt

ˈSchä·di·ger <Schädigers, Schädiger> [ˈʃɛːdɪgɐ] SOST m

Schädiger DIR, FIN

veroorzaker van de schade

ˈLe·di·ge(r) [ˈleːdɪgə (-gɐ)] SOST f(m) decl wie agg

Ledige(r)

ongehuwde m en f

Ledige(r)

vrijgezel(vrijgezellin) m (f)

ˈAu·ßen·ver·tei·di·ger(in) SOST m(f) SPORT

Außenverteidiger(in)

vleugelverdediger(vleugelverdedigster) m (f)

ˈTi·tel·ver·tei·di·ger(in) SOST m(f) SPORT

Titelverteidiger(in)

titelverdediger(titelvededigster) m (f)

Titelverteidiger(in)

kampioen(kampioene) m (f)

Titelverteidiger(in)

titelhouder(titelhoudster) m (f)

ˈFes·ti·ger <Festigers, Festiger> [ˈfɛstɪgɐ] SOST m

Festiger

haarversteviger

ˈAn·zei·ger SOST m

1. Anzeiger (Zeiger, Nadel):

Anzeiger

wijzer(instrument)

Anzeiger

klok

Anzeiger

naald

2. Anzeiger ricerc (Zeitung):

Anzeiger

nieuws- en advertentieblad nt

ˈDrei·ßi·ger <Dreißigers, Dreißiger> [ˈdr͜aisɪgɐ] SOST m

1. Dreißiger:

Dreißiger

dertiger

Dreißiger

dertigjarige

2. Dreißiger:

Dreißiger

man tussen dertig en veertig

in den Dreißigern sein

in de dertig zijn

3. Dreißiger pl:

Dreißiger

de jaren dertig

ˈSech·zi·ger <Sechzigers, Sechziger> [ˈzɛç͜tsɪgɐ] SOST m

1. Sechziger (Sechzigjähriger):

Sechziger

zestiger

Sechziger

zestigjarige (man)

2. Sechziger (Alterszeitraum) pl:

Sechziger

leeftijd tussen de 60 en 70

(hoch) in den Sechzigern sein

(ver) in de zestig zijn