Traduzioni di „äußerster“ nel dizionario olandese » tedesco

(Vai a tedesco » olandese)

ver·sier·ster SOST f

versierster forma femminile di versierder

Vedi anche: versierder

ver·sier·der <versierder|s> [vərsirdər] SOST m

versierder

Charmeur m

aan·voer·ster <aanvoerster|s> [anvurstər] SOST f

aanvoerster forma femminile di aanvoerder

Vedi anche: aanvoerder

aan·voer·der <aanvoerder|s> [anvurdər] SOST m

aanvoerder

Anführer m

aanvoerder SPORT

Mannschaftskapitän m

kam·peer·ster <kampeerster|s> [kɑmperstər] SOST f

kampeerster forma femminile di kampeerder

Vedi anche: kampeerder

kam·peer·der <kampeerder|s> [kɑmperdər] SOST m

kampeerder

Camper m

ver·eer·ster SOST f

vereerster forma femminile di vereerder

Vedi anche: vereerder

ver·eer·der <vereerder|s> [vərerdər] SOST m

vereerder

Verehrer m

huur·ster SOST f

huurster forma femminile di huurder

Vedi anche: huurder

huur·der <huurder|s> [hyrdər] SOST m

huurder

Mieter m

ju·we·lier·ster SOST f

juwelierster forma femminile di juwelier

Vedi anche: juwelier

ju·we·lier <juwelier|s> [jywəlir] SOST m

juwelier

Juwelier m

avon·tu·rier·ster <avonturierster|s> [avɔntyrirstər] SOST f

avonturierster forma femminile di avonturier

Vedi anche: avonturier

avon·tu·rier <avonturier|s> [avɔntyrir] SOST m

avonturier

Abenteurer m

ser·veer·ster <serveerster|s> [sɛrverstər] SOST f

serveerster

Bedienung f kein pl

serveerster

Kellnerin f

serveerster

Serviererin f

uit·voer·ster SOST f

uitvoerster forma femminile di uitvoerder

Vedi anche: uitvoerder

uit·voer·der <uitvoerder|s> [œytfurdər] SOST m

1. uitvoerder bouww.:

uitvoerder

Bauführer m

2. uitvoerder (van testament, vonnis):

uitvoerder

Vollstrecker m

ver·voer·ster SOST f

vervoerster forma femminile di vervoerder

Vedi anche: vervoerder

ver·voer·der <vervoerder|s> [vərvurdər] SOST m

vervoerder (allgemeen)

Beförderer m

vervoerder (allgemeen)

Transporteur m

vervoerder (goederen)

Spediteur m

be·stuur·ster <bestuurster|s> [bəstyrstər] SOST f

bestuurster forma femminile di bestuurder

Vedi anche: bestuurder

be·stuur·der <bestuurder|s> [bəstyrdər] SOST m

1. bestuurder:

bestuurder (chauffeur)

Fahrer m

bestuurder (van een vliegtuig)

Flugzeugführer m

bestuurder (van een tram)

Wagenführer m

2. bestuurder (iem die bestuur voert; directeur):

bestuurder

Leiter m