olandese » tedesco

ge·zou·ten1 [ɣəzɑutə(n)] AGG

1. gezouten (gepekeld):

gezouten
de gezouten haring

2. gezouten fig:

gezouten
gezouten taal

ge·zou·ten2 VB

gezouten volt. deelw. van zouten

Vedi anche: zouten

zou·ten <zoutte, h. gezouten> [zɑutə(n)] VB vb trans

1. zouten (met zout bestrooien):

2. zouten (in zout leggen):

Esempi per gezouten

gezouten taal
de gezouten haring

Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski