olandese » tedesco

spie·ge·len1 <spiegelde, h. gespiegeld> [spiɣələ(n)] VB vb intr

1. spiegelen (reflecteren):

spiegelen
spiegelen
spiegelen

2. spiegelen (lichtstralen in een richting werpen):

spiegelen

3. spiegelen (kledingstukken):

spiegelen

spie·ge·len2 <spiegelde zich, h. zich gespiegeld> [spiɣələ(n)] VB wk ww zich spiegelen

1. spiegelen (zich bekijken, teruggekaatst worden):

spiegelen

2. spiegelen (een voorbeeld nemen):

spiegelen

Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski