olandese » tedesco

be·gin·nen1 <begon, i. begonnen> [bəɣɪnə(n)] VB vb trans

1. beginnen:

beginnen (starten, openen)
beginnen
beginnen (starten, openen)
anfangen
beginnen (vergadering, winkel)
eröffnen
een reis beginnen
eine Reise antreten

2. beginnen (gaan doen):

beginnen
beginnen
beginnen
anfangen
wat moet ik met hem beginnen?
was soll ich mit ihm anfangen?

be·gin·nen2 <begon, i. begonnen> [bəɣɪnə(n)] VB vb intr (aanvangen)

Esempi per beginnen

beginnen te marcheren
losmarschieren
van onderen op beginnen
klein anfangen
het gaat dadelijk beginnen
es fängt gleich an
te beginnen bij donderdag
ab Donnerstag
aan iets nieuws beginnen
mit etw Neuem beginnen
onderaan de ladder beginnen
von der Pike auf dienen
een huishouding beginnen
einen eigenen Hausstand gründen
de vijandelijkheden beginnen/staken
die Feindseligkeiten eröffnen/einstellen
een reis beginnen
eine Reise antreten
over politiek beginnen
von Politik anfangen
voor zichzelf beginnen
sich selb(st)ständig machen
(helemaal) onderaan beginnen fig
(ganz) von klein auf anfangen
beginnen te spurten
zum Spurt ansetzen
ga je nu eindelijk beginnen?
fängst du nun endlich an?
aan een nieuwe fase beginnen
in eine neue Phase eintreten
de jaren beginnen te tellen
langsam macht sich das Alter doch bemerkbar
de planten beginnen te spruiten
die Pflanzen fangen an, Sprosse(n) zu treiben
iets van boven af beginnen
etw von oben her beginnen
met een schone lei beginnen fig
einen neuen Anfang machen

Cerca nel dizionario

olandese

Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Cerca nei dizionari
I più amati