Traduzioni di „Kabauter“ nel dizionario olandese » tedesco

(Vai a tedesco » olandese)

ka·bou·ter <kabouter|s> [kabɑutər] SOST m

1. kabouter:

kabouter (sprookjesfiguur: huis)

Heinzelmännchen nt

kabouter (sprookjesfiguur: huis)

Hutzelmännchen nt

kabouter (sprookjesfiguur: huis)

Wichtelmännchen nt

kabouter (sprookjesfiguur: bos)

Zwerg m

2. kabouter (klein kind):

kabouter

Wicht m

3. kabouter (vrouwelijke padvinder):

kabouter

Pfadfinderin f der jüngsten Altersgruppe

klau·te·ren <klauterde, h./i. geklauterd> [klɑutərə(n)] VB vb intr

klauteren

klettern

in een boom klauteren

auf einen Baum klettern [o. steigen]

ge·leu·ter [ɣəløtər] SOST nt geen pl

geleuter

Geschwätz nt pegg

geleuter

Gefasel nt pegg

ge·peu·ter [ɣəpøtər] SOST nt geen pl

1. gepeuter:

gepeuter (het peuteren)

Stochern nt

gepeuter (in neus)

Bohren nt

2. gepeuter (gepriegel):

gepeuter

Tüfteln nt

gepeuter

Tüftelei f

com·pu·ter <computer|s> [kɔmpjutər] SOST m

computer

Computer m

een digitale/een analoge computer

ein Digital-/Analogrechner

de computer slaat informatie op

der Computer speichert Information

een computer (met gegevens) voeden

einen Computer (mit Daten) füttern colloq

ka·baal [kabal] SOST nt geen pl

kabaal

Radau m

kabaal

Lärm m

kabaal

Rabatz m

het hels kabaal

der Heidenlärm

het hels kabaal

der Höllenlärm

kabaal maken

Radau machen

kabaal maken

randalieren

ka·bel <kabel|s> [kabəl] SOST m

1. kabel (dik touw):

kabel

Kabel nt

kabel

Kabeltau nt

de kabel vieren/kappen

die Leinen fieren/kappen

2. kabel (staaldraad):

kabel

Kabel nt

kabel

Stahltrosse f

kabel

Drahtseil nt

3. kabel (geleidingsdraad):

kabel

Kabel nt

eenaderige/meeraderige kabel

einadrige(s)/mehradrige(s) Kabel nt

een kabel leggen

ein Kabel verlegen

4. kabel (kabeltelevisie):

kabel

Kabelfernsehen nt

ka·bi·net <kabinet|ten> [kabinɛt] SOST nt

1. kabinet (regering):

kabinet

Kabinett nt

een nationaal kabinet

ein Allparteienkabinett

2. kabinet (ambtelijk bureau):

kabinet

Amt nt

kabinet

Büro nt

3. kabinet (werkkamer):

kabinet

Arbeitszimmer nt

4. kabinet (afgezonderd vertrek):

kabinet

Kabinett nt

5. kabinet (meubelstuk):

kabinet

Kabinettschrank m

6. kabinet (verzameling; vertrek daarvoor):

kabinet

Sammlung f

kabinet

Kabinett nt

een kabinet van penningen

eine Münzensammlung

een kabinet van penningen

ein Münzkabinett

kab·be·len <kabbelde, h. gekabbeld> [kɑbələ(n)] VB vb intr

kabbelen

plätschern

kabbelen

rieseln

het gesprek kabbelt maar voort fig

das Gespräch plätschert so dahin

ka·bel·net <kabelnet|ten> [kabəlnɛt] SOST nt

1. kabelnet (kabeltelevisienet):

kabelnet

Kabelfernsehnetz nt

2. kabelnet (stelsel van kabels):

kabelnet

Kabelnetz nt