Traduzioni di „oudejaar“ nel dizionario olandese » tedesco

nul·de·jaars <nuldejaars> [nʏldəjars] SOST m

nuldejaars

Student m vor Antritt des Studiums

bouw·jaar <bouw|jaren> [bɑujar] SOST nt

bouwjaar

Baujahr nt

der·de·jaars¹ <derdejaars> [dɛrdəjars] SOST f

derdejaars

Student m im dritten Studienjahr

ge·denk·jaar <gedenk|jaren> [ɣədɛŋkjar] SOST nt

gedenkjaar

Gedenkjahr nt

ou·de·jaars·avond <oudejaarsavond|en> [ɑudəjarsavɔnt] SOST m

oudejaarsavond

Silvesterabend m

oudejaarsavond

Neujahrsabend m

op oudejaarsavond

an [o. zu] Silvester

proef·jaar <proef|jaren> [prufjar] SOST nt

proefjaar

Probejahr nt

ou·der·dom [ɑudərdɔm] SOST m geen pl

ouderdom

Alter nt

de ouderdom van fossielen bepalen

das Alter von Fossilien bestimmen

van ouderdom sterven

an Altersschwäche sterben

de ouderdom komt met gebreken prov

das Alter bringt traurige Gefährten mit

ou·der·avond <ouderavond|en> [ɑudəravɔnt] SOST m

ouderavond

Elternabend m

ge·boor·te·jaar <geboorte|jaren> [ɣəbortəjar] SOST nt

geboortejaar

Geburtsjahr nt

half·jaar [hɑlfjar] SOST nt geen pl

halfjaar

Halbjahr nt

halfjaar

halbe(s) Jahr nt

halfjaar (schooljaar)

Semester nt

een halfjaar oud

halbjährig

leer·jaar <leer|jaren> [lerjar] SOST nt

leerjaar

Schuljahr nt

leerjaar (van een beroepsopleiding)

Lehrjahr nt

wijn·jaar <wijn|jaren> [wɛiɲjar] SOST nt

wijnjaar

Weinjahr nt

voor·jaar <voor|jaren> [vorjar] SOST nt

voorjaar

Frühling m

voorjaar (ook eerste deel van het jaar)

Frühjahr nt

le·vens·jaar <levens|jaren> [levənsjar] SOST nt

levensjaar

Lebensjahr nt