olandese » tedesco

aan·vlie·gen1 <vloog aan, h. aangevlogen> [anvliɣə(n)] VB vb trans

1. aanvliegen (vliegend naderen):

aanvliegen

2. aanvliegen fig (aanvallen):

aanvliegen

3. aanvliegen luchtv.:

aanvliegen
levensmiddelen aanvliegen

aan·vlie·gen2 <vloog aan, i. aangevlogen> [anvliɣə(n)] VB vb intr

1. aanvliegen (in een richting vliegen):

aanvliegen
de ziekenauto kwam aanvliegen fig

2. aanvliegen (snel ontbranden):

aanvliegen

Esempi per aanvliegen

levensmiddelen aanvliegen
de ziekenauto kwam aanvliegen fig

Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski