Traduzioni di „hinüberholen“ nel dizionario tedesco » olandese

ˈüber·ho·len¹ VB vb intr NAUT

überholen

overhellen

überholen

overhalen

hin·ˈüber·ge·hen VB vb intr irreg

1. hinübergehen (nach drüben gehen):

hinübergehen

naar de andere kant gaan

2. hinübergehen ricerc eufem (sterben):

hinübergehen

heengaan

hinübergehen

ontslapen

ˈher·ho·len VB vb trans colloq

herholen

hier(heen) halen

diese Erklärung ist weit hergeholt

deze verklaring is vergezocht [o. er met de haren bijgesleept]

ˈwie·der·ho·len¹ [ˈviːdɐ-] VB vb trans (zurückholen)

wiederholen

terughalen

ˈrun·ter·ho·len VB vb trans colloq

runterholen

naar beneden halen

jdm/sich einen runterholen volg

iem/zich afrukken [o. aftrekken]

hin·ˈüber·fah·ren² VB vb trans irreg

hinüberfahren

naar de andere kant rijden [o. brengen]

hin·ˈun·ter·ge·hen VB vb intr irreg

1. hinuntergehen (nach unten gehen):

hinuntergehen

naar beneden gaan [o. lopen]

2. hinuntergehen (die Flughöhe verringern):

hinuntergehen

naar beneden gaan

her·ˈvor·ho·len VB vb trans

hervorholen

tevoorschijn halen

hin·ˈüber·rei·chen² VB vb trans

hinüberreichen

aanreiken

hinüberreichen

overreiken

hin·ˈun·ter·fah·ren¹ VB vb intr irreg

hinunterfahren

naar beneden rijden

hin·ˈun·ter·wür·gen VB vb trans

hinunterwürgen

met moeite door de keel krijgen

hin·ˈun·ter·rei·chen¹ VB vb intr

hinunterreichen

tot beneden toe reiken

hin·ˈun·ter·stür·zen¹ VB vb intr

1. hinunterstürzen (nach unten stürzen):

hinunterstürzen

omlaagstorten

hinunterstürzen

omlaagvallen

2. hinunterstürzen colloq (schnell hinunterlaufen):

hinunterstürzen

snel naar beneden komen

hin·ˈun·ter·schlu·cken VB vb trans

1. hinunterschlucken (schlucken):

hinunterschlucken

(door)slikken

2. hinunterschlucken colloq fig (akzeptieren):

hinunterschlucken

slikken

hinunterschlucken

accepteren

3. hinunterschlucken colloq fig (verkraften):

hinunterschlucken

wegslikken

hinunterschlucken

verkroppen

hin·ˈüber- [hɪˈnyːbɐ-]

hinüber-

over-

hinüber-

heen-

hinüber-

naar de andere kant

über·ˈholt [yːbɐˈhoːlt] AGG

überholt

achterhaald

überholt

verouderd

ˈauf·ho·len¹ VB vb intr

aufholen

zijn achterstand inhalen

aufholen

verbeteren

aufholen

versterken

Auslandsaktien holen auf FIN

de koers van buitenlandse aandelen stijgt

der Wind holt auf NAUT

de wind zet op

der Zug holt auf

de trein haalt zijn vertraging in

ˈaus·ho·len¹ VB vb intr

1. ausholen (den Arm ausstrecken):

ausholen

uithalen

ausholen

de arm uitstrekken

2. ausholen (Schwung nehmen):

ausholen

grote stappen nemen