Traduzioni di „Verrechnungsabkommen“ nel dizionario tedesco » olandese

(Vai a olandese » tedesco)

ver·ˈsnobt [fɛɐ̯ˈsnɔpt] AGG

versnobt

snobistisch

ver·ˈsa·gen³ VB vb rifl

versagen

zich niet beschikbaar stellen

ver·ˈsau·en VB vb trans

1. versauen colloq (verdrecken):

versauen

smerig maken

versauen

besmeuren

2. versauen colloq fig (verderben):

versauen

bederven

versauen

verknoeien

ver·ˈse·hen¹ VB vb trans irreg

1. versehen:

versehen

voorzien van

versehen

zorgen voor

einen Kranken versehen RELIG

een zieke de laatste sacramenten toedienen

mit allem versehen sein

van alles voldoende hebben [o. voorzien zijn]

2. versehen:

versehen

vervullen

versehen

uitoefenen

versehen

doen

3. versehen:

versehen

verzuimen

versehen

nalaten

ver·ˈsiert [vɛrˈziːɐ̯t] AGG

versiert

bedreven

versiert

ervaren

versiert

deskundig

ver·ˈstört [fɛɐ̯ˈʃtøːɐ̯t] AGG

verstört

geheel ontdaan [o. ontsteld] [o. overstuur]

verstört

van streek

ver·ˈsü·ßen VB vb trans fig

versüßen

verzoeten

versüßen

veraangenamen

ver·ˈsal·zen¹ VB vb intr

versalzen

verzouten

versalzen

zout [o. zilt] worden

ver·ˈsan·den [fɛɐ̯ˈzandn̩] VB vb intr

1. versanden:

versanden

verzanden

2. versanden fig:

versanden

verzanden

versanden

vastlopen

versanden

doodlopen

ver·ˈsau·ern [fɛɐ̯ˈz͜auɐn] VB vb intr

1. versauern (sauer werden):

versauern ECOL, AGR

verzuren

2. versauern colloq fig (vereinsamen):

versauern

verkommeren

ver·ˈsau·fen VB vb trans irreg colloq

versaufen

verzuipen

versaufen

aan drank uitgeven

ver·ˈsäu·men VB vb trans

1. versäumen:

versäumen

verzuimen

versäumen

laten voorbijgaan

versäumen

missen

da hast du nichts/viel versäumt!

je hebt niets/veel gemist!

2. versäumen:

versäumen

verzuimen

versäumen

verzaken

3. versäumen:

versäumen

verzuimen

versäumen

missen

versäumen

te laat zijn voor

ver·ˈschämt [fɛɐ̯ˈʃɛːmt] AGG

1. verschämt:

verschämt

beschaamd

2. verschämt:

verschämt

bedeesd

verschämt

schuchter

ver·ˈsen·den VB vb trans irreg

versenden

verzenden

versenden

versturen

ver·ˈsen·gen VB vb trans

versengen

verzengen

versengen

verschroeien

ver·ˈsen·ken¹ VB vb trans

1. versenken (zum Sinken bringen):

versenken

tot zinken brengen

versenken

in de grond boren

2. versenken (sinken lassen):

versenken

laten zakken

versenken

laten zinken [o. dalen]

3. versenken:

versenken (Handwerk: hinunterlassen)

verzinken

versenken (Handwerk: hinunterlassen)

inlaten

versenken (einklappen)

inklappen

versenken (einklappen)

wegklappen

ver·ˈses·sen [fɛɐ̯ˈzɛsn̩] AGG

versessen auf

tuk [o. verzot] [o. gek] op

Ver·ˈsa·ger²(in) <Versagers, Versager> [fɛɐ̯ˈzaːgɐ] SOST m(f)

Versager(in)

mislukkeling(mislukkelinge) m (f)

ein glatter Versager colloq

een grote nul

Ver·ˈse·hen <Versehens, Versehen> SOST nt

Versehen (Unachtsamkeit)

vergissing

Versehen (Irrtum)

fout

Versehen (Irrtum)

abuis nt

aus Versehen

bij vergissing

Ver·ˈsa·gen <Versagens> SOST nt kein pl

1. Versagen:

Versagen

falen

Versagen

mislukking

Versagen

tekortkoming

menschliches Versagen

menselijk falen

2. Versagen:

Versagen

fout

Versagen

mankement nt

technisches Versagen

technisch mankement

technisches Versagen

technische fout