olandese » tedesco

zui·de·lijk <zuidelijke, zuidelijker, zuidelijkst> [zœydələk] AGG

dui·de·lijk <duidelijke, duidelijker, duidelijkst> [dœydələk] AGG

ver·dui·de·lij·ken <verduidelijkte, h. verduidelijkt> [vərdœydələkə(n)] VB vb trans

zuid·zij·de SOST f

zuidzijde → zuidkant

Vedi anche: zuidkant

zuid·kant [zœytkɑnt] SOST m geen pl

zui·der·buur <zuider|buren> [zœydərbyr] SOST m

zui·der·ling <zuiderling|en> [zœydərlɪŋ] SOST m

1. zuiderling (bewoner van Zuid-Europa):

2. zuiderling (bewoner van Zuid-Nederland):

zuid·wes·ter <zuidwester|s> [zœytwɛstər] SOST m

1. zuidwester (storm):

2. zuidwester (hoed):

zuid·wes·te·lijk [zœytwɛstələk] AGG


Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski