Traduzioni di „zwatzeln“ nel dizionario olandese » tedesco

(Vai a tedesco » olandese)

zwa·vel [zwavəl] SOST m geen pl

zwavel

Schwefel m

zwaai·en¹ <zwaaide, h. gezwaaid> [zwajə(n)] VB vb trans

zwaaien (heen en weer bewegen)

schwingen

zwaaien (iets boven het hoofd)

schwenken

zwaaien (naar iem)

winken +dat

zwaaien (nonchalant)

schlenkern

iem gedag zwaaien

jdm zuwinken

de scepter zwaaien fig

das Zepter führen scherz

zwal·ken <zwalkte, h. gezwalkt> [zwɑlkə(n)] VB vb intr

zwalken

herumstreifen

zwalken

umherschweifen

zwam·men <zwamde, h. gezwamd> [zwɑmə(n)] VB vb intr

zwammen

faseln pegg

zwab·be·ren <zwabberde, h. gezwabberd> [zwɑbərə(n)] VB vb trans (schoonmaken)

zwabberen

moppen

zwart·werk [zwɑrtwɛrək] SOST nt geen pl

zwartwerk

Schwarzarbeit f

zwaan <zwanen> [zwan] SOST f

zwaan

Schwan m

zwa·ger <zwager|s> [zwaɣər] SOST m

zwager

Schwager m

zwak·te <zwakte|n, zwakte|s> [zwɑktə] SOST f

zwakte

Schwäche f

zwar·te <zwarte|n> [zwɑrtə] SOST m en f

zwarte

Schwarze(r) f(m)

zwab·ber <zwabber|s> [zwɑbər] SOST m

zwabber

Mopp m

zwak·jes [zwɑkjəs] AGG

zwakjes

(ziemlich) schwach

zwakjes gaf hij toe

kleinlaut gab er nach

hij glimlachte zwakjes

er lächelte matt

zwakjes protesteren

(nur) schwach protestieren

zwan·ger [zwɑŋər] AGG

zwanger

schwanger

van iets zwanger zijn [o. gaan] fig

mit etw dat schon lange schwanger gehen scherz

zwach·tel <zwachtel|s> [zwɑxtəl] SOST m

zwachtel

Binde f

een zwachtel omleggen

eine Binde anlegen

zwak·heid <zwak|heden> [zwɑkhɛit] SOST f

zwakheid

Schwachheit f

zwakheid

Schwäche f

zwaar·be·la·den [zwarbəladə(n)] AGG

zwaarbeladen

schwer beladen