olandese » tedesco

pi·loot <piloten> [pilot] SOST m

2. piloot (jekker):

klo·te [klotə] AGG pred volg

pi·ste <piste|s, piste|n> [pistə] SOST f

pi·vot [pivo] SOST m geen pl

1. pivot SPORT (aanvaller):

Pivot m

2. pivot SPORT (het pivoteren):

pi·las·ter <pilaster|s> [pilɑstər] SOST m

epi·loog <epi|logen> [epilox] SOST m

pien·ter <pientere, pienterder, pienterst> [pintər] AGG

pi·laar <pi|laren> [pilar] SOST m

quo·te <quote|n> [kwot] SOST f (aandeel)

pil <pil|len> [pɪl] SOST f

1. pil (geneesmiddel; anticonceptiepil):

pil
Pille f

2. pil (boek):

pil

3. pil (boterham):

pil

lo·ten1 <lootte, h. geloot> [lotə(n)] VB vb intr (iets door het lot laten beschikken)

pils2 [pɪls] SOST nt of m geen pl (biermerk)

Pils nt

flo·ten VB

floten 3. pers pl imperf van fluiten¹, fluiten²

Vedi anche: fluiten , fluiten

flui·ten2 <floot, h. gefloten> [flœytə(n)] VB vb intr

2. fluiten (fluitinstrument bespelen):

flui·ten1 <floot, h. gefloten> [flœytə(n)] VB vb trans

1. fluiten (geluid voortbrengen):

2. fluiten (als scheidsrechter leiden):

klo·ten <klootte, h. gekloot> [klotə(n)] VB vb intr (prutsen)

slo·ten VB

sloten 3. pers pl imperf van sluiten¹, sluiten²

Vedi anche: sluiten , sluiten

pit·ten1 <pitte, h. gepit> [pɪtə(n)] VB vb intr colloq (slapen)


Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski