Traduzioni di „wapens“ nel dizionario tedesco » olandese

(Vai a olandese » tedesco)

ˈna·mens [ˈnaːməns] PREP ricerc

namens

genaamd

namens

geheten

eine Frau namens Müller

een vrouw genaamd Müller

ˈwa·gen¹ [ˈvaːgn̩] VB vb trans

1. wagen (sich trauen):

wagen

wagen

wagen

durven

wagen

de moed hebben

2. wagen (riskieren):

wagen

wagen

wagen

riskeren

wagen

op het spel zetten

soll ich es wagen?

zou ik het riskeren?

wer nicht wagt, der nicht gewinnt prov

wie niet waagt, die niet wint

frisch gewagt ist halb gewonnen prov

een goed begin is het halve werk

ˈwa·ten [ˈvaːtn̩] VB vb intr

waten

waden

ˈwapp·nen [ˈvapnən] VB vb trans

wappnen

wapenen ook fig.

ich bin gewappnet fig

ik ben overal op voorbereid

ˈTan·gens <Tangens, Tangens> [ˈtaŋgɛns] SOST m MAT

Tangens

tangens

ˈwil·lens [ˈvɪləns] AVV

willens sein

willens [o. van plan] [o. voornemens] zijn

ˈWap·pen <Wappens, Wappen> [ˈvapn̩] SOST nt

Wappen

wapen nt

Wappen

blazoen nt

ˈei·gens [ˈ͜aign̩s] AVV

1. eigens ricerc:

eigens

speciaal

eigens

in 't bijzonder

2. eigens ricerc:

eigens

uitsluitend

eigens

enkel

im·ˈmens [ɪˈmɛns] AGG ricerc

immens

immens

immens

onmetelijk

immens

ontzaglijk

immens aufpassen colloq

enorm goed opletten

ˈWa·gen <Wagens, Wagen[o. Wägen] > [ˈvaːgn̩] SOST m

Wagen (Pkw)

wagen

Wagen (Fahrzeug mit Deichsel)

(vracht)auto

Wagen (Waggon)

rijtuig nt

jdm an den Wagen fahren [o. pinkeln] [o. pissenvolg ] colloq

tegen iem uitvaren

jdm an den Wagen fahren [o. pinkeln] [o. pissenvolg ] colloq

iem in de wielen rijden

jdm an den Wagen fahren [o. pinkeln] [o. pissenvolg ] colloq

iem dwarszitten

Kleiner/Großer Wagen ASTRON

Kleine/Grote Beer

ˈwä·gen <wog, gewogen> [ˈvɛːgn̩] VB vb trans

1. wägen ricerc:

wägen

overwegen

wägen

overdenken

wägen

wikken

2. wägen veraltet:

wägen

wegen

erst wägen, dann wagen! prov

bezint eer gij begint

ˈwa·chen [ˈvaxn̩] VB vb intr

1. wachen (Wache halten):

wachen

waken

wachen

de wacht houden

wachen

op wacht staan

2. wachen (auf etw achten):

wachen

waken

wachen

toezien op

3. wachen ricerc (wach sein):

wachen

waken

wachen

wakker zijn

ˈwah·ren [ˈvaːrən] VB vb trans

1. wahren (erhalten):

wahren

bewaren

wahren

in acht nemen

wahren

handhaven

den Abstand [o. die Distanz ] wahren a. fig

afstand houden

2. wahren (schützen):

wahren

verdedigen

wahren

beschermen

wahren

behartigen