olandese » tedesco

zelf·stan·dig·heid <zelfstandig|heden> [zɛlfstɑndəxhɛit] SOST f

1. zelfstandigheid (onafhankelijkheid):

2. zelfstandigheid (omschrijfbaar voorwerp) fil.:

Ding nt
Sache f

3. zelfstandigheid (bestanddeel):

ver·stan·dig <verstandige, verstandiger, verstandigst> [vərstɑndəx] AGG

2. verstandig (doordacht):

mis·da·di·ger <misdadiger|s> [mɪzdadəɣər] SOST m

om·stan·dig [ɔmstɑndəx] AGG

op·stan·dig <opstandige, opstandiger, opstandigst> [ɔpstɑndəx] AGG

1. opstandig (in opstand zijnd):

on·zelf·stan·dig [ɔnzɛlfstɑndəx] AGG

zes·ti·ger <zestiger|s> [sɛstəɣər] SOST m


Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski