olandese » tedesco

Traduzioni di stalgeld nel dizionario olandese » tedesco

(Vai a tedesco » olandese)

Mostra l'elenco di tutti i risultati trovati

start·geld: nome
sta·tie·geld: nome
spaar·geld: nome
steek·geld: nome
stem·pel·geld: nome
call·geld: nome
wis·sel·geld: nome
stal·le·tje: nome
smeer·geld: nome
maand·geld: nome
stal·ling: nome
ge·na·geld: aggettivo e avverbio
ge·re·geld: aggettivo e avverbio
hand·geld: nome
kijk·geld: nome
kost·geld: nome
leer·geld
ge·vleu·geld: aggettivo e avverbio

Stai visualizzando i risultati dalla grafia simile: startgeld , statiegeld , steekgeld , spaargeld , stempelgeld , callgeld , wisselgeld , maandgeld , smeergeld , stalletje , gevleugeld , leergeld , kostgeld , kijkgeld , handgeld , geregeld , genageld e stalling

start·geld <startgeld|en> [stɑrtxɛlt] SOST nt

sta·tie·geld [sta(t)siɣɛlt] SOST nt geen pl

Flaschenpfand nt

Pfand nt

de fles met statiegeld

die Pfandflasche

spaar·geld <spaargeld|en> [sparɣɛlt] SOST nt

Spargeld nt

Ersparnis f meist pl

steek·geld SOST nt

steekgeld → steekpenningen

Vedi anche: steekpenningen

steek·pen·nin·gen [stekpɛnɪŋə(n)] SOST pl

steekpenningen

Schmiergelder pl

steekpenningen

Bestechungsgelder pl

steekpenningen aannemen

Schmiergelder (an)nehmen

stem·pel·geld [stɛmpəlɣɛlt] SOST nt geen pl fiamm colloq

stempelgeld

Arbeitslosengeld nt

call·geld [kɔːlɣɛlt] SOST nt geen pl

täglich kündbare(s) Geld

callgeld fin.

callgeld fin.

Callgeld nt

wis·sel·geld [wɪsəlɣɛlt] SOST nt geen pl

1. wisselgeld (geld dat men terug ontvangt):

2. wisselgeld (klein geld):

stal·le·tje <stalletje|s> [stɑləcə] SOST nt

1. stalletje (kleine stal):

kleine(r) Stall m

het stalletje van Bethlehem

die Weihnachtskrippe

2. stalletje (tafel, kraampje):

Stand m

Verkaufsstand m

Bude f colloq

met een stalletje op de markt staan

einen Stand auf dem Markt haben

smeer·geld <smeergeld|en> [smerɣɛlt] SOST nt

Schmiergeld nt colloq

Bestechungsgeld nt

maand·geld <maandgeld|en> [mantxɛlt] SOST nt

maandgeld fin.

maandgeld (salaris)

Monatsgehalt nt

stal·ling <stalling|en> [stɑlɪŋ] SOST f

1. stalling:

stalling (loods, garage: auto)

Garage f

stalling (loods, garage: fiets)

Fahrradabstellplatz m

stalling (loods, garage: fiets)

2. stalling (het op stal brengen):

Unterbringung f im Stall

3. stalling:

stalling (het onderbrengen van voertuigen: auto)

Unterstellen nt

stalling (het onderbrengen van voertuigen: fiets)

stalling (het onderbrengen van voertuigen: fiets)

Unterstellen nt

stalling (het onderbrengen van voertuigen: fiets)

4. stalling:

stalling (stalgeld: auto)

stalling (stalgeld: fiets)

Aufbewahrungsgebühr f

ge·na·geld [ɣənaɣəlt] AGG

als aan de grond genageld

wie angewurzelt

ge·re·geld <geregelde, geregelder, geregeldst> [ɣəreɣəlt] AGG

1. geregeld (ordelijk):

een geregeld huishouden

geordnete Verhältnisse pl

een geregeld leven leiden

ein geregeltes Leben führen

2. geregeld (regelmatig):

hij komt geregeld te laat

er kommt regelmäßig zu spät

3. geregeld (geordend):

geregelde troepen

reguläre Truppen pl

hand·geld <handgeld|en> [hɑntxɛlt] SOST nt (premie)

Handgeld nt

kijk·geld <kijkgeld|en> [kɛikxɛlt] SOST nt

Fernsehgebühr f meist pl

kost·geld <kostgeld|en> [kɔstxɛlt] SOST nt

Kostgeld nt

kostgeld (deeltoelage)

Unterhaltsbeitrag m

leer·geld [lerɣɛlt]

Lehrgeld nt

leergeld betalen fig

Lehrgeld zahlen

ge·vleu·geld [ɣəvløɣəlt] AGG

gevleugelde woorden

geflügelte Worte pl

Cerca nel dizionario

olandese

Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski