olandese » tedesco

sto·ten1 <stootte/stiet, h./i. gestoten> [stotə(n)] VB vb intr

1. stoten (horten: wagens e.d.):

stoten
stoten
stoten

3. stoten (botsen):

stoten
op de vijand stoten
op/tegen iets stoten

sto·ten2 <stootte/stiet, h. gestoten> [stotə(n)] VB vb trans

1. stoten (duwen):

stoten

2. stoten (door botsen bezeren):

stoten
iem voor het hoofd stoten fig

3. stoten (stampen):

stoten

sto·ten3 <stootte/stiet zich, h. zich gestoten> [stotə(n)] VB wk ww zich stoten

1. stoten (botsen):

stoten
zich aan de tafel stoten

2. stoten (zich ergeren):

stoten
zich aan iems gedrag stoten

Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski