Traduzioni di „pracher“ nel dizionario tedesco » olandese

ˈKra·cher <Krachers, Kracher> [ˈkraxɐ] SOST m colloq (Knallfrosch)

Kracher

voetzoeker

ˈMa·cher(in) <Machers, Macher> [ˈmaxɐ] SOST m(f) colloq

Macher(in)

maker(maakster) m (f)

Macher(in)

aanstoker(aanstookster) m (f)

Macher(in)

drijvende kracht

ˈLa·cher <Lachers, Lacher> [ˈlaxɐ] SOST m

1. Lacher:

Lacher

lacher

die Lacher auf seiner Seite haben

de lachers op zijn hand hebben

2. Lacher:

Lacher

lachbui

Lacher

(ge)lach

Pracht <Pracht> [praxt] SOST f kein pl

Pracht

pracht

Pracht

schoonheid

Pracht

luister

es ist eine Pracht

het is prachtig

die kalte Pracht

prachtig ingericht, maar onbehaaglijk vertrek

das ist eine wahre Pracht! colloq

dat is geweldig [o. schitterend] !

ˈRä·cher(in) <Rächers, Rächer> [ˈrɛçɐ] SOST m(f)

Rächer(in)

wreker(wreekster) m (f)

ˈPrah·ler(in) <Prahlers, Prahler> [ˈpraːlɐ] SOST m(f)

Prahler(in)

opschepper(opschepster) m (f)

Prahler(in)

pocher(pochster) m (f)

Prahler(in)

grootspreker(grootspreekster) m (f)

ˈPran·ger <Prangers, Pranger> [ˈpraŋɐ] SOST m STOR

Pranger

schandpaal

am Pranger stehen fig

aan de schandpaal genageld zijn

jdn/etw an den Pranger stellen fig

iem/iets aan de kaak stellen

ˈFä·cher <Fächers, Fächer> [ˈfɛçɐ] SOST m

1. Fächer a. fig (um kühle Luft zuzuwehen):

Fächer

waaier

der breite Fächer von Möglichkeiten ricerc fig

de brede waaier van mogelijkheden

2. Fächer BOT (von der Fächerpalme):

Fächer

waaier

ˈprah·len [ˈpraːlən] VB vb intr

prahlen

opscheppen

prahlen

pochen

prahlen

pralen

das ist geprahlt! colloq

dat is alleen maar bluf!

mit seinem Wissen prahlen

prat gaan op zijn kennis

ˈpral·len [ˈpralən] VB vb intr

1. prallen (heftig auftreffen):

prallen

stuiten

prallen

botsen

prallen

slaan

an [o. gegen ] einen Baum prallen

tegen een boom botsen

2. prallen (brennende Sonne):

prallen

branden

prallen

fel schijnen

ˈpran·gen [praŋən] VB vb intr

1. prangen ricerc (in voller Schönheit erstrahlen):

prangen

prijken

prangen

pronken

prangen

pralen

die Sterne prangen am Himmel

de sterren stralen aan de hemel

2. prangen (auffällig angebracht sein):

prangen

prijken

prangen

opvallend aangebracht zijn

ˈpras·sen [ˈprasn̩] VB vb intr (schlemmen)

prassen

brassen

prassen

zwelgen

nach·ˈher [naːxˈheːɐ̯, ˈnaːxheːɐ̯] AVV

1. nachher (danach):

nachher

daarna

nachher

nadien

2. nachher colloq (irgendwann später):

nachher

later

nachher

naderhand

nachher

achteraf

bis nachher!

tot straks!