olandese » tedesco

aan·ge·no·men1 [aŋɣənomə(n)] AGG

in·ge·no·men [ɪŋɣənomə(n)] AGG

2. ingenomen + tegen:

af·rem·men <remde af, h. afgeremd> [ɑfrɛmə(n)] VB vb trans (afzwakken)

ge·klom·men VB

geklommen volt. deelw. van klimmen

Vedi anche: klimmen

klim·men <klom, h./i. geklommen> [klɪmə(n)] VB vb intr

2. klimmen (rijdend, fietsend):

4. klimmen (toenemen, vermeerderen):

ge·zwom·men VB

gezwommen volt. deelw. van zwemmen

Vedi anche: zwemmen

zwem·men <zwom, h./i. gezwommen> [zwɛmə(n)] VB vb intr

uit·gom·men <gomde uit, h. uitgegomd> [œytxɔmə(n)] VB vb trans

ge·glom·men VB

geglommen volt. deelw. van glimmen

Vedi anche: glimmen

af·kam·men <kamde af, h. afgekamd> [ɑfkɑmə(n)] VB vb trans fig

af·zwem·men <zwom af, h./i. afgezwommen> [ɑfswɛmə(n)] VB vb intr

1. afzwemmen (wegzwemmen):

2. afzwemmen (stroomafwaarts zwemmen):

3. afzwemmen (het zwemdiploma):

af·klim·men <klom af, i. afgeklommen> [ɑfklɪmə(n)] VB vb intr

af·stam·men <stamde af, i. afgestamd> [ɑfstɑmə(n)] VB vb intr

af·stem·men <stemde af, h. afgestemd> [ɑfstɛmə(n)] VB vb trans

1. afstemmen (bij stemming verwerpen):

2. afstemmen (zuiver stemmen):

3. afstemmen TV:

4. afstemmen (in overeenstemming brengen):

abstimmen auf +acc

Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski