Traduzioni di „afblaffen“ nel dizionario tedesco » olandese

(Vai a olandese » tedesco)

ˈan·gaf·fen VB vb trans colloq pegg

angaffen

aangapen

ˈauf·raf·fen¹ VB vb trans

1. aufraffen (raffen):

aufraffen

oprapen

aufraffen

bijeenrapen

2. aufraffen (schnell aufheben):

aufraffen

opnemen

aufraffen

optillen

als sie die Treppe bestieg, raffte sie den Rock ein wenig auf

toen ze de trap opging, nam [o. tilde] ze haar rok een beetje op

ˈab·schlaf·fen VB vb intr (schlapp werden)

abschlaffen

verslappen

abschlaffen

slap worden

ˈab·schaf·fen VB vb trans irreg

1. abschaffen (außer Kraft setzen):

abschaffen

afschaffen

abschaffen

opheffen

2. abschaffen (weggeben):

abschaffen

afschaffen

abschaffen

wegdoen

ˈan·schaf·fen² VB vb trans irreg

anschaffen (zulegen)

aanschaffen

anschaffen (kaufen)

(aan)kopen

ich habe mir eine Freundin angeschafft colloq

ik heb een vriendin opgescharreld [o. opgedaan]

wer zahlt, schafft an prov

wie betaalt, bepaalt

ˈschaf·fen¹ <schaffte, geschaffen> [ˈʃafn̩] VB vb intr

1. schaffen ted mer (arbeiten):

schaffen

werken

hiermit schafft es sich leichter

hiermee gaat het werk (ge)makkelijker van de hand

2. schaffen (befehlen, anweisen):

schaffen ted mer A

bevelen

schaffen ted mer A

opdragen

jdm zu schaffen machen

iem tot last zijn

jdm zu schaffen machen

iem veel last bezorgen

sein Herz macht ihm zu schaffen

hij heeft last van zijn hart

ˈSchaf·fen <Schaffens> [ˈʃafn̩] SOST nt kein pl

1. Schaffen:

Schaffen

het scheppen

Schaffen

schepping

Schaffen

creatieve bezigheid

2. Schaffen (eines Künstlers):

Schaffen

werk nt

Schaffen

de werken

Schaffen

oeuvre nt

ˈstraf·fen¹ [ˈʃtrafn̩] VB vb trans

1. straffen (straff anziehen):

straffen

strak(ker) maken

straffen

spannen

straffen

strak aantrekken

2. straffen fig (präziser machen):

straffen

een strakkere lijn brengen in

straffen

stroomlijnen

er·ˈschlaf·fen¹ [ɛɐ̯ˈʃlafn̩] VB vb intr

1. erschlaffen (kraftlos werden):

erschlaffen

verslappen

erschlaffen

verzwakken

2. erschlaffen (die Straffheit verlieren):

erschlaffen

slap [o. rimpelig] worden