Traduzioni di „losgegaan“ nel dizionario olandese » tedesco

los·gaan <ging los, i. losgegaan> [lɔsxan] VB vb intr

1. losgaan (loslaten):

losgaan

sich lockern

losgaan

sich lösen

losgaan

aufgehen

2. losgaan (fel afgaan op):

losgaan

losgehen auf +acc

3. losgaan (opengaan):

losgaan

aufgehen

4. losgaan (afgaan):

losgaan

abgehen

losgaan

losgehen

los·gooi·en <gooide los, h. losgegooid> [lɔsxojə(n)] VB vb trans

losgooien

loswerfen

alle remmen losgooien fig

alle Hemmungen über Bord werfen

dood·gaan <ging dood, i. doodgegaan> [dotxan] VB vb intr

doodgaan

sterben

doodgaan dierk., plantk.

eingehen

van de honger doodgaan

vor Hunger sterben

door·gaan¹ <ging door, h./i. doorgegaan> [dorɣan] VB vb trans (zich bewegen door)

doorgaan

gehen durch +acc

over·gaan <ging over, i. overgegaan> [ovərɣan] VB vb intr

1. overgaan (over iets heen gaan):

overgaan

gehen über +acc

de brug overgaan

über die Brücke gehen

2. overgaan:

overgaan (gaan van de ene plaats naar de andere)

gehen

overgaan (verhuizen)

umziehen

3. overgaan (van eigenaar veranderen):

overgaan

übergehen auf +acc

overgaan in andere handen

in andere Hände übergehen

4. overgaan (overlopen):

overgaan

übertreten

5. overgaan (bevorderd worden):

overgaan

versetzt werden

van de vierde naar de vijfde klas overgaan

von der vierten in die fünfte Klasse versetzt werden

6. overgaan (veranderen in):

overgaan

übergehen

overgaan van vaste in vloeibare vorm

von fester in flüssige Form übergehen

7. overgaan (beginnen met, gaan gebruiken):

overgaan

übergehen

men is ertoe overgegaan, om …

man ist dazu übergegangen, …

overgaan op aardgas

(sich) auf Erdgas acc umstellen

op een ander merk overgaan

die Marke wechseln

tot de aanval overgaan

zum Angriff übergehen

8. overgaan (voorbijgaan):

overgaan

vorbeigehen

overgaan

vorübergehen

overgaan

sich legen

de pijn zal wel overgaan

der Schmerz wird schon vergehen

die regenbui zal wel overgaan

der Regenschauer wird schon aufhören

't gaat al over

es geht schon wieder (besser)

9. overgaan (overschrijden):

overgaan

überschreiten

overgaan

gehen über +acc

de grens van Duitsland overgaan

die deutsche Grenze überschreiten

eigenschappen die van de ouders op de kinderen overgaan

Eigenschaften, die sich von den Eltern auf die Kinder vererben

de bel gaat over

die Klingel läutet

de telefoon gaat over

das Telefon klingelt

voor·gaan <ging voor, i. voorgegaan> [vorɣan] VB vb intr

1. voorgaan (voor iem gaan) +dat:

voorgaan

vorausgehen +dat

voorgaan rel.

zelebrieren

dames gaan voor

Damen haben Vortritt

in het gebed voorgaan rel.

das Gebet sprechen

iem laten voorgaan

jdm den Vortritt lassen

gaat u voor!

nach Ihnen!

2. voorgaan (prioriteit hebben):

voorgaan

vorgehen

3. voorgaan (uurwerk):

voorgaan

vorgehen

goed voorgaan doet goed volgen prov

ein gutes Beispiel ist der beste Lehrmeister

open·gaan <ging open, i. opengegaan> [opə(n)ɣan] VB vb intr

opengaan

aufgehen

opengaan

sich öffnen

rond·gaan <ging rond, i. rondgegaan> [rɔntxan] VB vb intr

1. rondgaan (in de rondte gaan):

rondgaan

herumgehen

hij ging de tuin rond

er ging im Garten herum

2. rondgaan (her- en derwaarts gaan):

rondgaan

herumgehen

rondgaan

umhergehen

zijn ogen gingen rond

seine Blicke wanderten umher

er gaat een praatje rond

ein Gerücht geht um

3. rondgaan (beurtelings langskomen):

rondgaan

herumgehen

laat de foto's eens rondgaan

lass die Fotos mal rumgehen

rondgaan om geld op te halen

Geld sammeln

on·der·ˈgaan² <onderging, h. ondergaan> [ɔndərɣan] VB vb trans

1. ondergaan:

ondergaan (verduren)

erleiden

ondergaan (operatie, examen)

sich unterziehen +dat

de invloed van iets ondergaan

von etw beeinflusst werden

leed ondergaan

leiden müssen

een operatie ondergaan

sich einer Operation unterziehen

een verhoor ondergaan

einem Verhör unterzogen werden

vernederingen ondergaan

Erniedrigungen erleiden

2. ondergaan (voorwerp zijn van):

ondergaan

erfahren

dit huis heeft heel wat veranderingen ondergaan

dieses Haus hat sehr viele Veränderungen erfahren

te·gen·gaan <ging tegen, h. tegengegaan> [teɣə(n)ɣan] VB vb trans (bestrijden)

tegengaan

entgegentreten +dat

tegengaan

sich widersetzen +dat

tegengaan

gegen etw acc angehen

de criminaliteit tegengaan

gegen die Kriminalität angehen

voort·gaan <ging voort, i. voortgegaan> [vortxan] VB vb intr

1. voortgaan:

voortgaan (voorwaarts gaan)

weitergehen

voortgaan (vooruitgaan)

fortschreiten

op dezelfde weg [o. voet] voortgaan fig

in derselben Weise fortfahren

2. voortgaan (voortzetten):

voortgaan

fortfahren

met zijn werk voortgaan

mit seiner Arbeit fortfahren

met vertellen voortgaan

mit der Erzählung fortfahren