Traduzioni di „winner“ nel dizionario tedesco » olandese

(Vai a olandese » tedesco)

ˈwin·ters [ˈvɪntɐs] AVV

winters

's winters

ˈSpin·ner(in) <Spinners, Spinner> [ˈʃpɪnɐ] SOST m(f)

1. Spinner:

Spinner(in)

spinner(spinster) m (f)

2. Spinner colloq pegg:

Spinner(in) (Träumer)

fantast(fantaste) m (f)

Spinner(in) (Träumer)

dromer(droomster) m (f)

Spinner(in) (Verrückter)

gek(gekkin) m (f)

ˈWin·ter <Winters, Winter> [ˈvɪntɐ] SOST m

Winter

winter

es ist tiefer Winter

het is hartje winter

ˈWin·zer(in) <Winzers, Winzer> [ˈvɪn͜tsɐ] SOST m(f)

Winzer(in)

wijnboer(wijnboerin) m (f)

Winzer(in)

wijnbouwer(wijnbouwster) m (f)

ˈWie·ner¹(in) <Wieners, Wiener> [ˈviːnɐ] SOST m(f) (aus Wien stammend)

Wiener(in)

Wener(Weense) m (f)

Wiener(in)

inwoner van Wenen(inwoonster van Wenen) m (f)

ˈwin·den³ [ˈvɪndn̩] VB vb impers BOT

winden

waaien

ˈwin·ken¹ [ˈvɪŋkn̩] VB vb intr

1. winken (ein Zeichen geben):

winken

wenken

winken

een teken [o. wenk] geven

dem Kellner winken

de kelner een teken geven

2. winken (schwingen, schwenken):

winken

zwaaien

winken

wuiven

jdm mit Fähnchen/Taschentüchern winken

naar iem met vlaggetjes/zakdoeken wuiven

3. winken fig (in Aussicht haben):

winken

in het vooruitzicht hebben

dir winkt eine Belohnung/eine Strafe fig

jou wacht een beloning/een straf

ˈNen·ner <Nenners, Nenner> [ˈnɛnɐ] SOST m MAT

Nenner

noemer

auf den gleichen Nenner bringen fig

onder [o. op] één noemer brengen

auf einen (gemeinsamen) Nenner bringen fig

onder [o. op] één noemer brengen

einen (gemeinsamen) Nenner finden fig

een gemeenschappelijke basis [o. gemeenschappelijk uitgangspunt] vinden

ˈJän·ner <Jänners, Jänner> [ˈjɛnɐ] SOST m A

Jänner

januari

ˈBan·ner <Banners, Banner> [ˈbanɐ] SOST nt

1. Banner (Fahne):

Banner

vaandel nt

Banner

banier

2. Banner INFORM:

Banner

banner

ˈDon·ner <Donners, Donner> [ˈdɔnɐ] SOST m

1. Donner:

Donner

donder

Donner und Blitz! Donner und Doria! Donner und Teufel! colloq

wel alle donders!

wie vom Donner gerührt fig

als door de bliksem getroffen

wie vom Donner gerührt fig

als versteend

2. Donner:

Donner

gebulder nt

Donner

donder

ˈGön·ner(in) <Gönners, Gönner> [ˈgœnɐ] SOST m(f)

Gönner(in)

beschermheer(beschermvrouw) m (f)

Gönner(in)

begunstiger(begunstigster) m (f)

Gönner(in)

mecenas m en f

ˈKen·ner(in) <Kenners, Kenner> [ˈkɛnɐ] SOST m(f)

Kenner(in)

kenner(kenster) m (f)

ˈKön·ner(in) <Könners, Könner> [ˈkœnɐ] SOST m(f)

Könner(in)

bekwaam iem m en f

Könner(in)

kei m en f

Könner(in)

uitblinker(uitblinkster) m (f)

ˈPen·ner(in) <Penners, Penner> [ˈpɛnɐ] SOST m(f)

1. Penner colloq (langsamer Mensch):

Penner(in)

slaapkop m en f

2. Penner pegg (Stadtstreicher):

Penner(in)

landloper(landloopster) m (f)