Traduzioni di „gebrochener“ nel dizionario olandese » tedesco

(Vai a tedesco » olandese)

ge·bro·ken² VB

gebroken volt. deelw. van breken¹, breken²

Vedi anche: breken , breken

bre·ken² <brak, h. gebroken> [brekə(n)] VB vb trans

1. breken:

breken (in stukken vaneenscheiden, ook lichaamsdeel)

(sich dat ) brechen

breken (kapotbreken)

zerbrechen

breken (doormidden)

entzweibrechen

zijn been breken

sich dat das Bein brechen

hij heeft een fles gebroken

er hat eine Flasche zerbrochen

zijn hoofd over iets breken fig

sich dat über etw den Kopf zerbrechen

een gebroken ruit

eine zerbrochene Fensterscheibe

iems wil breken

jds Willen brechen

2. breken fig:

breken (eentonigheid, vakantie)

unterbrechen

breken (spanning)

lösen

zijn val werd gebroken

sein Sturz wurde abgefangen

bakstenen uit de muur breken

Ziegel aus der Wand herausbrechen

bre·ken¹ <brak, i. gebroken> [brekə(n)] VB vb intr

1. breken:

breken (stukgaan)

brechen

breken (glas, aardewerk)

zerbrechen

breken (touw)

(zer)reißen

breken (wolken)

aufreißen

breken (wolken)

sich teilen

breken (golven)

sich brechen

breken CINEM

reißen

zijn hart brak fig

ihm brach das Herz

2. breken (een doorgang, scheiding forceren):

breken

brechen

3. breken (een jongensstem):

breken

im Stimmbruch sein

4. breken (stralen):

breken

sich brechen

ge·broe·ders [ɣəbrudərs] SOST

gebroeders

Brüder pl

gebroeders econ.

Gebrüder pl

ge·bo·cheld [ɣəbɔxəlt] AGG

gebocheld

buck(e)lig

ge·bo·chel·de <gebochelde|n> [ɣəbɔxəldə] SOST m en f

gebochelde

Buckelige(r) f(m)

ge·bracht VB

gebracht volt. deelw. van brengen

Vedi anche: brengen

bren·gen <bracht, h. gebracht> [brɛŋə(n)] VB vb trans

brengen

bringen

brengen (leiden)

führen

het glas aan de lippen brengen

das Glas an die Lippen setzen

iem ertoe brengen dat hij …

jdn dazu bringen, dass er …

hij bracht zijn hand aan de pet

er legte die Hand an die Mütze

breng dat eens eventjes hier!

bring das mal her!

ik kom u iets brengen

ich bringe Ihnen etw

iets naar voren brengen

etw vorbringen

geld naar de bank brengen

Geld auf die Bank bringen

iem naar de tram/naar bed brengen

jdn zur Straßenbahn/ins Bett bringen

iets op papier brengen

etw zu Papier bringen

zich iets te binnen brengen

sich an etw acc erinnern

wat zal de tijd ons brengen? fig

was wird uns die Zukunft bringen?

dat bracht hen weer tot elkaar

das brachte sie wieder zusammen

dat bracht hen weer tot elkaar form

das führte sie wieder zusammen

de mensen nader tot elkaar brengen

die Menschen einander näherbringen

het ver brengen

es weit bringen

ge·bra·den VB

gebraden → braden¹, → braden²

Vedi anche: braden , braden

bra·den² <braadde, h. gebraden> [bradə(n)] VB vb intr

braden

braten

in de zon liggen braden

in der Sonne braten

bra·den¹ <braadde, h. gebraden> [bradə(n)] VB vb trans

braden

braten

braden

brutzeln colloq

ge·brui·ken <gebruikte, h. gebruikt> [ɣəbrœykə(n)] VB vb trans

1. gebruiken (gebruikmaken van):

gebruiken

gebrauchen

gebruiken

benutzen

gebruiken

verwenden

een argument gebruiken

ein Argument benutzen

de auto gebruikt veel benzine

das Auto verbraucht viel Benzin

zijn tijd goed/slecht gebruiken

seine Zeit gut/schlecht nutzen

deze kamer gebruiken we niet

dieses Zimmer benutzen wir nicht

dat kan ik niet gebruiken

dafür habe ich keine Verwendung

gebruikte kleren

gebrauchte Kleider pl

iets/iem goed kunnen gebruiken

etw/jdn gut (ge)brauchen können

zich voor alles laten gebruiken

sich zu allem gebrauchen lassen

zijn ogen gebruiken

seine Augen aufmachen fig

iets gebruiken om (mee) te schrijven

etw zum Schreiben benutzen

zijn verstand gebruiken

seinen Verstand gebrauchen

zich gebruikt voelen

sich ausgenutzt fühlen

iets voor landbouwkundige doeleinden gebruiken

etw landwirtschaftlich nutzen

vork en mes gebruiken

Messer und Gabel benutzen

het weekend gebruiken voor een uitstapje

das Wochenende für einen Ausflug nutzen

2. gebruiken (toepassen):

gebruiken

anwenden

3. gebruiken:

gebruiken (nuttigen)

zu sich nehmen

gebruiken (spijzen)

verzehren form

wilt u ook iets gebruiken?

möchten Sie auch etw verspeisen?

een maaltijd gebruiken

eine Mahlzeit einnehmen

slaapmiddelen gebruiken

Schlafmittel nehmen

gebruikt u suiker in de thee?

nehmen Sie Zucker in den Tee?

4. gebruiken (harddrugs innemen):

(drugs) gebruiken

(harte) Drogen konsumieren

ge·brui·ker <gebruiker|s> [ɣəbrœykər] SOST m

1. gebruiker:

gebruiker (iem die iets gebruikt)

Benutzer m

gebruiker (verbruiker)

Konsument m

2. gebruiker (heroïnegebruiker):

gebruiker

Drogenkonsument m

ge·bruik·ster <gebruikster|s> [ɣəbrœykstər] SOST f

gebruikster forma femminile di gebruiker

Vedi anche: gebruiker

ge·brui·ker <gebruiker|s> [ɣəbrœykər] SOST m

1. gebruiker:

gebruiker (iem die iets gebruikt)

Benutzer m

gebruiker (verbruiker)

Konsument m

2. gebruiker (heroïnegebruiker):

gebruiker

Drogenkonsument m

loo·che·nen <loochende, h. geloochend> [loxənə(n)] VB vb trans

1. loochenen:

loochenen (ontkennen)

leugnen

loochenen (ontkennen)

abstreiten

loochenen (ontkennen)

bestreiten

loochenen (nadrukkelijk)

ableugnen

loochenen form

in Abrede stellen

dat kun je niet loochenen

das lässt sich nicht bestreiten [o. leugnen]

2. loochenen (het bestaan ontkennen):

loochenen

leugnen

God loochenen

Gott leugnen

wel·doe·ner <weldoener|s> [wɛldunər] SOST m

weldoener

Wohltäter m