Traduzioni di „goldklumpen“ nel dizionario olandese » tedesco

ge·krom·pen VB

gekrompen volt. deelw. van krimpen

Vedi anche: krimpen

krim·pen <kromp, h./i. gekrompen> [krɪmpə(n)] VB vb intr

1. krimpen:

krimpen (zich samentrekken)

schrumpfen

krimpen (textiel, wol)

einlaufen

2. krimpen (levende wezens):

krimpen

zusammenschrumpfen

krimpen

sich zusammenkrümmen

krimpen van de pijn

sich vor Schmerzen zusammenkrümmen

3. krimpen (afnemen):

krimpen

schwinden

krimpen

abnehmen

de maan is aan het krimpen

es ist abnehmender Mond

krimpende wind

rückdrehende(r) Wind m

vol·pom·pen <pompte vol, h. volgepompt> [vɔlpɔmpə(n)] VB vb trans

volpompen

voll pumpen

aan·klam·pen <klampte aan, h. aangeklampt> [aŋklɑmpə(n)] VB vb trans

1. aanklampen (aanspreken):

aanklampen

ansprechen

iem om geld/hulp aanklampen

jdn um Geld/um seine Hilfe bitten

2. aanklampen (enteren):

aanklampen

entern

vast·klam·pen <klampte zich vast, h. zich vastgeklampt> [vɑstklɑmpə(n)] VB wk ww

vastklampen zich vastklampen:

vastklampen

sich festklammern

vastklampen

sich anklammern

vastklampen fig

sich klammern

zich aan een tak vastklampen

sich an einem Ast festklammern

zich aan een strohalm vastklampen fig

sich an einen Strohhalm klammern

gol·den VB

golden 3. pers pl imperf van gelden¹, gelden²

Vedi anche: gelden , gelden

gel·den² <gold, h. gegolden> [ɣɛldə(n)] VB vb impers ww (betreffen)

gelden

gehen um

gel·den¹ <gold, h. gegolden> [ɣɛldə(n)] VB vb intr

1. gelden (meetellen):

gelden

gelten

2. gelden (gewaardeerd worden):

gelden

gelten

gelden als norm

als Norm gelten

3. gelden:

gelden (van kracht zijn)

gelten

gelden (van toepassing zijn)

zutreffen

zich doen gelden

sich dat Geltung verschaffen

zich doen gelden (duidelijk worden)

sich bemerkbar machen

rechten doen gelden

Rechte geltend machen

zijn macht doen gelden (in bestaande situatie)

seine Macht ausüben

rechten laten gelden

Rechte gelten lassen

de meeste stemmen gelden

die Mehrheit entscheidet

hetzelfde geldt voor hem

das Gleiche gilt für ihn

4. gelden:

gelden (betreffen)

gelten +dat

gelden (betrekking hebben op)

sich beziehen auf +acc

dum·pen¹ <dumpte, h. gedumpt> [dʏmpə(n)] VB vb trans (storten)

dumpen

schütten

dumpen

ablagern

dumpen

Schutt [o. Müll] abladen

radioactief afval in zee dumpen

radioaktive Abfälle im Meer versenken [o. verklappen]