Traduzioni di „trial“ nel dizionario olandese » tedesco

tri·ool <tri|olen> [trijol] SOST f muz.

triool

Triole f

tri·plo [triplo]

in triplo

in dreifacher Ausfertigung

trits <trits|en> [trɪts] SOST f

trits

Dreierreihe f

trits

Dreizahl f

trip <trip|s> [trɪp] SOST m

1. trip (uitstapje):

trip

Trip m colloq

trip

Ausflug m

2. trip (drugs):

trip

Trip m

een trip maken

auf dem Trip sein

tri·plex¹ [triplɛks] SOST nt of m geen pl

triplex

Sperrholz nt

tril·len <trilde, h. getrild> [trɪlə(n)] VB vb intr

1. trillen (zich snel heen en weer bewegen) form:

trillen

zittern

trillen

flirren

trillen nat.

schwingen

de aardbeving doet de huizen trillen

das Erdbeben erschüttert die Häuser

met trillende knieën

mit schlotternden [o. zitternden] Knien

de ruiten trilden

die Scheiben zitterten

de lucht trilt van de hitte

die Luft flimmert vor Hitze

2. trillen (beven):

trillen

zittern

trillen

beben

ik sta te trillen op mijn benen

mir zittern [o. beben] die Knie

trillen van angst/woede

vor Angst/Wut zittern

3. trillen muz.:

trillen

vibrieren

tri·bu·naal <tribu|nalen> [tribynal] SOST nt

1. tribunaal (rechtbank):

tribunaal

Tribunal nt

2. tribunaal (rechtszitting):

tribunaal

Gerichtsverhandlung f

tri·cot¹ <tricot|s> [triko, triko] SOST nt of m (kledingstuk)

tricot

Trikot nt

triest <trieste, triester, meest triest> [trist] AGG

triest

traurig

triest

trübselig

triest

trist

triest aflopen

ein trauriges Ende nehmen

een triest geval

ein trauriger Fall

triest weer

triste(s) [o. trübe(s)] Wetter nt

tri·omf <triomf|en> [trijɔmf] SOST m

triomf

Triumph m

een triomf behalen

einen Triumph erringen

tra·lie <tralie|s, tra|liën> [trali] SOST f (metalen spijl)

tralie

Gitterstab m

achter de tralies zitten

hinter Gittern sitzen

de tralies

das Gitter

tril·ling <trilling|en> [trɪlɪŋ] SOST f

1. trilling (het trillen):

trilling

Beben nt

trilling

Zittern nt

trilling

Vibrieren nt form

trilling

Vibration f form

2. trilling (heen- en weergaande beweging):

trilling

Schwingung f

3. trilling (siddering, beving):

trilling

Beben nt

trilling

Zittern nt

trilling

Erschütterung f

trim·baan <trim|banen> [trɪmban] SOST f

trimbaan

Trimm-dich-Pfad m

trimbaan

Trimmpfad m