olandese » tedesco

die·sel2 [dizəl] SOST f geen pl (olie)

die·nen2 <diende, h. gediend> [dinə(n)] VB vb intr

1. dienen (geschikt, gunstig zijn voor):

dienen +dat
nützlich [o. dienlich] +dat sein

5. dienen gesch.:

6. dienen (in dienst zijn):

dis·sen <diste, h. gedist> [dɪsə(n)] VB vb trans

die·ge·ne [diɣenə] PRON dimostr pron

brie·sen <brieste, h. gebriest> [brisə(n)] VB vb intr

1. briesen (wilde dieren):

2. briesen (paarden):

di·ne·ren <dineerde, h. gedineerd> [dinerə(n)] VB vb intr

di·eet <diëten> [dijet] SOST nt

he·sen VB

hesen 3. pl sing imperf van hijsen¹, hijsen²

Vedi anche: hijsen , hijsen

hij·sen2 <hees, h. gehesen> [hɛisə(n)] VB vb intr ((veel) drinken)

hij·sen1 <hees, h. gehesen> [hɛisə(n)] VB vb trans

2. hijsen (met moeite naar boven brengen):

3. hijsen ((veel) drinken):

saufen sl

di·es1 [dijɛs] SOST m geen pl (stichtingsdag)

di·a·ken <diaken|s, diaken|en> [dijakə(n)] SOST m

dik·ken1 <dikte, h. gedikt> [dɪkə(n)] VB vb trans

dim·men <dimde, h. gedimd> [dɪmə(n)] VB vb trans (van licht)

din·gen <dong, h. gedongen> [dɪŋə(n)] VB vb intr

1. dingen (wedijveren):

2. dingen (trachten te verkrijgen):

3. dingen (afdingen):

feilschen a. pegg

diep·zee <diepzee|ën> [dipse] SOST f

ge·he·sen VB

gehesen → hijsen¹, → hijsen²

Vedi anche: hijsen , hijsen

hij·sen2 <hees, h. gehesen> [hɛisə(n)] VB vb intr ((veel) drinken)

hij·sen1 <hees, h. gehesen> [hɛisə(n)] VB vb trans

2. hijsen (met moeite naar boven brengen):

3. hijsen ((veel) drinken):

saufen sl

dich·ten1 <dichtte, h. gedicht> [dɪxtə(n)] VB vb intr (verzen maken)

dienst <dienst|en> [dinst] SOST m

3. dienst (het verrichten van werkzaamheden):

Dienst m

4. dienst (werkzaamheden voor, door een openbare instelling):

Dienst m

5. dienst (openbare instelling):

Amt nt

bes·sen [bɛsə(n)] SOST f geen pl


Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski