Traduzioni di „begründeter“ nel dizionario olandese » tedesco

(Vai a tedesco » olandese)

be·groe·ten <begroette, h. begroet> [bəɣrutə(n)] VB vb trans

begroeten

begrüßen

be·ge·leid·ster <begeleidster|s> [bəɣəlɛɪtstər] SOST f

begeleidster forma femminile di begeleider

Vedi anche: begeleider

be·ge·lei·der <begeleider|s> [bəɣəlɛidər] SOST m

1. begeleider:

begeleider (iem die vergezelt)

Begleiter m

begeleider (officieel)

Begleitperson f

2. begeleider (iem die met raad en daad bijstaat):

begeleider

Betreuer m

3. begeleider muz.:

begeleider

Begleiter m

be·gre·pen VB

1. begrepen 3. pers pl imperf van begrijpen

2. begrepen volt. deelw. van begrijpen

Vedi anche: begrijpen

be·grij·pen <begreep, h. begrepen> [bəɣrɛipə(n)] VB vb trans

1. begrijpen (met het verstand bevatten):

begrijpen

verstehen

begrijpen

begreifen

elkaar goed begrijpen

sich gut verstehen

2. begrijpen (omvatten):

begrijpen

enthalten

begrijpen

einschließen

begrijpen

beinhalten

de onkosten zijn eronder begrepen

die Unkosten sind dabei inbegriffen

ik heb het daarop niet begrepen (vertrouw het niet)

das ist mir nicht geheuer

ik heb het daarop niet begrepen (ben er niet kapot van)

ich halte nicht viel davon

be·gro·ten <begrootte, h. begroot> [bəɣrotə(n)] VB vb trans

begroten

veranschlagen auf +acc

begroten (globaal)

überschlagen

begroten (voorlopig)

ansetzen

be·gren·zen <begrensde, h. begrensd> [bəɣrɛnzə(n)] VB vb trans

1. begrenzen (de grens vormen van):

begrenzen

begrenzen

begrenzen

eingrenzen

begrenzen

umgrenzen

2. begrenzen fig (afbakenen):

begrenzen

eingrenzen

begrenzen

umgrenzen

een voorstel scherp begrenzen

einen Vorschlag scharf eingrenzen

3. begrenzen (beperken):

begrenzen

begrenzen

begrenzen

begrenzen

begrenzen

einschränken

iems macht begrenzen

jds Macht begrenzen

be·groei·en <begroeide, h. begroeid> [bəɣrujə(n)] VB vb trans

begroeien

bewachsen

begroeien

überwachsen

met haar begroeid

mit Haaren bedeckt

be·groe·ven VB

begroeven 3. pers pl imperf van begraven

Vedi anche: begraven

be·gra·ven <begroef, h. begraven> [bəɣravə(n)] VB vb trans

1. begraven (onder, in de aarde bergen):

begraven

vergraben

begraven

eingraben

2. begraven (m.b.t. een dode):

begraven

begraben

begraven

beerdigen

begraven

beisetzen form

begraven

bestatten

bet·we·ter <betweter|s> [bɛtwetər] SOST m

betweter

Besserwisser m

ge·nie·ter <genieter|s> [ɣənitər] SOST m

genieter

Genießer m