Traduzioni di „vliegers“ nel dizionario tedesco » olandese

(Vai a olandese » tedesco)

ˈAn·lie·ger <Anliegers, Anlieger> [ˈanliːgɐ] SOST m (Anrainer, Anwohner)

Anlieger

aanwonende

Anlieger frei

alleen voor bestemmingsverkeer

ˈflie·gend [ˈfliːgn̩t] AGG

1. fliegend:

fliegend

vliegend

fliegende Blätter STOR

vlugschriften

fliegende Blätter STOR

pamfletten

fliegende Blätter STOR

losse bladen

2. fliegend:

fliegend

vliegend

fliegend

mobiel

fliegend

verplaatsbaar

ein fliegender Händler

een rondtrekkend koopman

ˈFlie·ger·bom·be SOST f

Fliegerbombe

vliegtuigbom

ˈFlie·ger·alarm SOST m

Fliegeralarm

luchtalarm nt

Vlies <Vlieses, Vliese> [fliːs] SOST nt

1. Vlies:

Vlies

vlies nt

Vlies

vacht

Vlies

haarkleed

2. Vlies (Industrie: Faser):

Vlies

vlies nt

ˈAb·bie·ger <Abbiegers, Abbieger> SOST m (verkehr)

Abbieger

afslaand voertuig nt

Abbieger

afslaand verkeer nt

ˈan·lie·gen VB vb intr irreg

1. anliegen (Kleidung: nicht abstehen):

anliegen

(om [o. tegen] het lichaam) zitten

anliegen

aansluiten

eng anliegende Hosen/Kleider

strak zittende [o. nauwsluitende] broeken/kleren

2. anliegen (in einem Brief):

anliegen

ingesloten zijn

3. anliegen colloq (zur Bearbeitung anstehen):

anliegen

te doen zijn

liegt noch etw an?

is [o. valt] er nog iets te doen?

4. anliegen ricerc (zu Herzen gehen):

anliegen

ter harte gaan

anliegen

bezighouden

diese Angelegenheit liegt mir an

deze zaak ligt me na aan het hart

5. anliegen ricerc (belästigen):

anliegen

aandringen bij

anliegen

lastigvallen

6. anliegen NAUT (anhalten):

anliegen

(aan)houden

ˈAn·lie·gen <Anliegens, Anliegen> SOST nt

1. Anliegen (Bitte):

Anliegen

verzoek nt

ein Anliegen an jdn haben

een verzoek aan iem hebben

2. Anliegen (Verlangen, Wunsch):

Anliegen

verlangen nt

Anliegen

wens

er·ˈlie·gen [-ˈliːgn̩] VB vb intr ricerc

erliegen (unterliegen)

het onderspit delven (voor)

erliegen (zum Opfer fallen)

bezwijken (voor [o. aan] )

einem Irrtum erliegen

zich vergissen

einer Krankheit erliegen

aan een ziekte bezwijken

zum Erliegen kommen

tot stilstand komen

ob·lie·gen [ˈɔpliːgn̩, ɔpˈliːgn̩] VB vb intr irreg

1. obliegen ricerc (verantwortlich sein):

obliegen

als taak [o. plicht] hebben

2. obliegen (gehören zu):

obliegen

ressorteren onder