tedesco » olandese

Traduzioni di „unfisch“ nel dizionario tedesco » olandese

(Vai a olandese » tedesco)

Mostra l'elenco di tutti i risultati trovati

ˈhö·fisch: aggettivo e avverbio
ˈin·disch: aggettivo e avverbio
Fisch: nome
Tisch: nome
Wisch: nome
ˈarisch: aggettivo e avverbio
ˈepisch: aggettivo e avverbio
frisch: aggettivo e avverbio
ˈirisch: aggettivo e avverbio
ˈma·nisch: aggettivo e avverbio
ˈmi·misch: aggettivo e avverbio
ˈbu·risch: aggettivo e avverbio
ˈda·misch: aggettivo e avverbio
ˈdä·nisch: aggettivo e avverbio
ˈdo·risch: aggettivo e avverbio
ˈethisch: aggettivo e avverbio
ˈFe·tisch: nome
Fleisch: nome
Ge·ˈmisch: nome
ˈgo·tisch: aggettivo e avverbio

Stai visualizzando i risultati dalla grafia simile: indisch , höfisch , irdisch , hämisch , gotisch , Gemisch , Fleisch , Fetisch , ethisch , dorisch , dänisch , damisch , burisch , mimisch , manisch , irisch , frisch , episch , arisch , Wisch , Tisch e Fisch

ˈhö·fisch [ˈhøːfɪʃ] AGG

1. höfisch:

hoofs

2. höfisch STOR:

hoofs

ˈin·disch [ˈɪndɪʃ] AGG

Fisch <Fisch(e)s, Fische> [fɪʃ] SOST m

1. Fisch (Tier):

vis

das ist weder Fisch noch Fleisch colloq

dat is geen vis en geen vlees [o. noch vis noch vlees]

gesund wie ein Fisch im Wasser

zo gezond als een vis(je)

2. Fisch ASTROL meist pl:

(de) Vis(sen) ook fig.

im Zeichen der Fische

in [o. onder] het sterrenbeeld van de Vissen

ein dicker [o. großer ] Fisch colloq scherz fig

een zware jongen

ein (kalter) Fisch colloq fig

een koude [o. gevoelloze] natuur

kleine Fische colloq fig

kleine Fische colloq fig

onbelangrijke dingen

die großen Fische fressen die kleinen prov

de grote vissen eten de kleine

Tisch <Tisch(e)s, Tische> [tɪʃ] SOST m

tafel

die Parteien wieder an einen Tisch bringen fig

de partijen weer rond de tafel brengen [o. krijgen]

bar auf den Tisch zahlen fig

contant betalen

ein ausziehbarer Tisch

een uitschuiftafel [o. uittrektafel]

bei Tisch ricerc

bei Tisch ricerc

bei Tisch(e) sein [o. sitzen] ricerc

aan tafel zitten

nach Tisch ricerc

reinen Tisch machen colloq fig

schoon schip maken

ein Gespräch am runden Tisch fig

een rondetafelgesprek

etw fällt unter den Tisch colloq fig

iets schiet erbij in

vom Tisch müssen colloq fig (erledigt werden)

afgehandeld [o. afgedaan] [o. opgelost] moeten worden

vom Tisch müssen colloq fig (erledigt werden)

van de baan moeten (zijn)

die Sache ist vom Tisch colloq fig

de zaak is van de baan [o. is afgedaan]

alle Bedenken vom Tisch wischen colloq fig

alle bezwaren van tafel vegen [o. opzijschuiven] [o. wegwuiven]

vor Tisch ricerc

vóór het eten

zu Tisch gehen ricerc

zu Tisch, bitte! ricerc

aan tafel, alstublieft!

sich zu Tisch setzen ricerc

jdn zu Tisch bitten ricerc

iem aan zijn tafel nodigen

zum Tisch des Herrn gehen ricerc RELIG

tot de tafel des Heren [o. tot de Heilige Tafel] naderen

Wisch <Wisch(e)s, Wische> [vɪʃ] SOST m colloq pegg

vod(je) papier nt

(waardeloos) schriftstuk nt

ˈarisch [ˈaːrɪʃ] AGG

1. arisch LING:

2. arisch STOR:

ˈepisch [ˈeːpɪʃ] AGG

frisch [frɪʃ] AGG

1. frisch (gerade erst, neu):

vers

(nog) nieuw

in frischer Erinnerung

vers in het geheugen

2. frisch (neu, rein):

vers

das Bett frisch beziehen

schone lakens op het bed leggen belg.

das Bett frisch beziehen

het bed verschonen

ein frisch gebackenes Brot

een versgebakken brood

frisch gestrichen!

mit frischen Kräften

met verse [o. vernieuwde] krachten

mit frischem Mut

met frisse [o. nieuwe] moed

ein frisch verheiratetes Paar

een jong(gehuwd) [o. pasgehuwd] paar

3. frisch (reinlich, säubern):

vers

sich frisch machen

zich verfrissen

4. frisch (gesund):

fris

ein frisches Aussehen

een fris [o. gezond] uiterlijk

frisch und munter colloq

5. frisch (fröhlich, hell):

fris

frische Farben

frisse [o. heldere] kleuren

6. frisch (kühl):

fris

koel

7. frisch (noch nicht alt):

ein frisches Blatt Papier colloq

een nieuw blad papier

ˈirisch [ˈiːrɪʃ] AGG

Iers

ˈma·nisch [ˈmaːnɪʃ] AGG ricerc

ˈmi·misch [ˈmiːmɪʃ] AGG ricerc

de mimiek betreffend

met behulp van de mimiek

ˈbu·risch [ˈbuːrɪʃ] AGG

Boeren-

ˈda·misch¹ [ˈdaːmɪʃ] AGG

1. damisch colloq (dämlich):

damisch ted mer A

dwaas

damisch ted mer A

dom

damisch ted mer A

2. damisch colloq (schwindelig):

damisch ted mer A

damisch ted mer A

in de war

ˈdä·nisch [ˈdɛːnɪʃ] AGG

Deens

ˈdo·risch [ˈdoːrɪʃ] AGG

ˈethisch [ˈeːtɪʃ] AGG

ˈFe·tisch <Fetisch(e)s, Fetische> [ˈfeːtɪʃ] SOST m

fetisj ook fig.

Fleisch <Fleisch(e)s> [fl͜aiʃ] SOST nt kein pl

1. Fleisch:

Fleisch (Nahrungsmittel)

vlees nt ook fig.

Fleisch (Fruchtfleisch)

wenig Fleisch auf den Knochen haben colloq

weinig vlees op zijn botten hebben

Fleisch fressende Tiere

vleesetende dieren

Fleisch fressende Tiere

Fleisch fressende Pflanzen

vleesetende [o. carnivore] planten

ein Pfahl im Fleische ricerc

een doorn in het vlees

das ist weder Fisch noch Fleisch

dat is geen vis en geen vlees [o. noch vis noch vlees]

sein (eigen(es)) Fleisch und Blut ricerc

zijn eigen vlees en bloed

sein (eigen(es)) Fleisch und Blut ricerc

zijn eigen kind(eren)

vom Fleisch(e) fallen colloq

vom Fleisch(e) fallen colloq

viel Fleisch auf der Bühne zeigen

veel bloot op het toneel tonen

zu Fleische kommen

aankomen [o. bijkomen]

2. Fleisch EDIT:

vlees nt

baard

spek nt

etw geht jdm in Fleisch und Blut über

iets wordt voor iem een routine [o. een automatisme]

Ge·ˈmisch <Gemisch(e)s, Gemische> [gəˈmɪʃ] SOST nt

1. Gemisch:

mengsel nt

2. Gemisch TECN:

brandstof met mengsmering

ˈgo·tisch [ˈgoːtɪʃ] AGG

1. gotisch:

2. gotisch:

Cerca nel dizionario

tedesco

Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski