Traduzioni di „erneuten“ nel dizionario olandese » tedesco

(Vai a tedesco » olandese)

ver·neu·ken <verneukte, h. verneukt> [vərnøkə(n)] VB vb trans colloq

verneuken (bedriegen)

bescheißen

verneuken (bedriegen)

verarschen

verneuken (foppen)

verscheißern

teu·ten <teutte, h. geteut> [tøtə(n)] VB vb intr

1. teuten (treuzelen):

teuten

trödeln colloq

teuten

bummeln colloq

2. teuten (kletsen, zeuren):

teuten

schwatzen colloq

ver·stou·ten <verstoutte zich, h. zich verstout> [vərstɑutə(n)] VB wk ww

verstouten zich verstouten:

verstouten

sich erkühnen

verstouten

sich unterfangen

ei·ken·hou·ten AGG

eikenhouten → eiken²

Vedi anche: eiken , eiken

ei·ken² [ɛikə(n)] AGG

eiken

eichen

eiken

Eichen-

eiken

aus [o. in] Eiche

de eiken balk

der Eichenbalken

ei·ken¹ [ɛikə(n)] SOST nt geen pl

eiken

Eiche f

blank eiken

Eiche natur

blank eiken

Natureiche f

op·zou·ten² <zoutte op, h. opgezouten> [ɔpsɑutə(n)] VB vb trans

1. opzouten (in het zout leggen):

opzouten

einsalzen

2. opzouten fig (bewaren):

opzouten

aufbewahren

opzouten

aufheben

ge·zou·ten¹ [ɣəzɑutə(n)] AGG

1. gezouten (gepekeld):

gezouten

gesalzen

de gezouten haring

der Salzhering

2. gezouten fig:

gezouten

gesalzen

gezouten taal

derbe Sprache f

on·ge·zou·ten [ɔŋɣəzɑutə(n)] AGG

1. ongezouten (niet gezouten):

ongezouten

ungesalzen

2. ongezouten fig (onomwonden):

ongezouten

ungeschminkt

ongezouten

unverblümt

ongezouten taal

ungeschminkte Sprache f

iem ongezouten de waarheid zeggen

jdm ungeschminkt die Wahrheit sagen

ernst [ɛrnst] SOST m geen pl

ernst

Ernst m

het is bittere ernst

es ist bitterer Ernst

de ernst van zijn gelaat

der Ernst seines Gesichtes

in ernst

im Ernst

iets in alle ernst overwegen

etw allen Ernstes erwägen

de ernst van een misdrijf/verdenking

die Schwere eines Verbrechens/eines Verdachts

het leven wordt ernst voor hem

für ihn fängt der Ernst des Lebens an

ern·stig <ernstige, ernstiger, ernstigst> [ɛrnstəx] AGG

1. ernstig (van ernst vervuld):

ernstig

ernst

ernstig

ernsthaft

ernstig blijven

ernst bleiben

ernstig kijken

ernst (drein)schauen

ernstig kijken

ernst gucken colloq

iem ernstig toespreken

jdm ins Gewissen reden

een ernstig woord met iem spreken

ein ernstes Wort mit jdm sprechen

2. ernstig (serieus):

ernstig

ernst

ernstig

ernsthaft

ernstig

ernstlich

iets/iem ernstig nemen

etw/jdn ernst nehmen

dat is mijn ernstige overtuiging

das ist meine ernste Überzeugung

3. ernstig:

ernstig (ernst opwekkend, niet licht op te vatten)

ernst

ernstig (zwaarwegend)

schwer

een ernstige fout

ein schwerer Fehler

een ernstig geval

ein ernster Fall

ernstige muziek

ernste Musik f

een ernstig verwijt

ein schwerer Vorwurf

4. ernstig:

ernstig (van ingrijpende aard)

ernst

ernstig (van ingrijpende aard)

ernsthaft

ernstig (van ingrijpende aard)

ernstlich

ernstig (zwaarwegend)

schwer

ernstige verwondingen

schwere Verletzungen pl

ernstig ziek

ernsthaft krank

een ernstige ziekte

eine ernste [o. ernsthafte] Krankheit

ge·leu·ter [ɣəløtər] SOST nt geen pl

geleuter

Geschwätz nt pegg

geleuter

Gefasel nt pegg

ge·peu·ter [ɣəpøtər] SOST nt geen pl

1. gepeuter:

gepeuter (het peuteren)

Stochern nt

gepeuter (in neus)

Bohren nt

2. gepeuter (gepriegel):

gepeuter

Tüfteln nt

gepeuter

Tüftelei f

reu·te·len <reutelde, h. gereuteld> [røtələ(n)] VB vb intr (rochelend ademen)

reutelen

röcheln