Traduzioni di „afwending“ nel dizionario tedesco » olandese

(Vai a olandese » tedesco)

ˈauf·wen·dig AGG

aufwendig

duur

aufwendig

kostbaar

aufwendig

luxueus

aufwendig

omslachtig

aufwendig leben

op grote voet leven

aufwendig leben

een luxueus [o. weelderig] leven(tje) leiden

die aufwendige Werbung

de grootscheepse reclame

ˈAuf·wen·dung SOST f

1. Aufwendung kein pl:

Aufwendung

aanwending

Aufwendung

gebruik nt

Aufwendung

inspanning

Aufwendung

besteding

2. Aufwendung meist pl:

Aufwendung

uitgave

Aufwendung

kosten

die staatlichen Aufwendungen

de staatsuitgaven [o. rijksuitgaven]

ˈauf·wen·den VB vb trans (einsetzen)

aufwenden

aanwenden

er hat alles aufgewendet [o. aufgewandt]

hij heeft alles in het werk gesteld

viel Geld aufwenden (ausgeben)

veel geld besteden [o. spenderen]

alle seine Kräfte aufwenden

al zijn krachten inspannen

ˈin·wen·dig [ˈɪnvɛndɪç] AGG

inwendig

inwendig

inwendig

van binnen

inwendig

innerlijk

der inwendige Mensch

de inwendige mens

eine inwendige Tasche

een binnenzak

jdn/etw in- und auswendig kennen colloq

iem/iets van binnen en van buiten kennen

ˈaus·wen·dig AVV

auswendig

van buiten

auswendig

uit het hoofd

jdn/etw in- und auswendig kennen colloq

iem/iets van binnen en van buiten kennen

etw schon auswendig können [o. wissen ] colloq pegg

iets allang weten

ˈwen·dig [ˈvɛndɪç] AGG

1. wendig:

wendig

wendbaar

wendig

goed manoeuvreerbaar

wendig

gemakkelijk bestuurbaar

2. wendig fig:

wendig

beweeglijk

wendig

soepel

wendig

vlot

ˈan·wen·den VB vb trans

1. anwenden (gebrauchen):

anwenden

gebruiken

anwenden

besteden

2. anwenden (übertragen):

anwenden

toepassen

ein Gesetz/einen Paragrafen auf einen Fall anwenden

een wet/paragraaf op een geval toepassen

ˈab·wen·den VB vb trans

1. abwenden (zur Seite wenden):

abwenden

afwenden

abwenden

afkeren

den Kopf abwenden

het hoofd afwenden

sich von seinen Bekannten abwenden fig

zich van zijn kennissen afkeren

2. abwenden (verhindern):

Gefahren/Hiebe abwenden

gevaren/houwen afwenden

ˈnot·wen·dig [ˈnoːtvɛndɪç, noːtˈvɛndɪç] AGG

1. notwendig:

notwendig

(volstrekt) noodzakelijk

notwendig

vereist

notwendig

onontbeerlijk

das Notwendigste

het allernoodzakelijkste

2. notwendig:

notwendig

noodzakelijk

notwendig

onvermijdelijk

ˈUn·ding SOST nt

Unding

onding nt

Unding fig a.

waanzin

ˈzu·wen·den VB vb trans irreg

1. zuwenden (hinwenden):

zuwenden

toedraaien

zuwenden

toekeren

zuwenden

toewenden

das dem Garten zugewandte Zimmer

de aan de tuinkant gelegen kamer

2. zuwenden (beschäftigen mit):

zuwenden

richten op

zuwenden

bezighouden met

sich den Radikalen zuwenden

de kant van de radicalen kiezen

sich einem Studium zuwenden

zich aan een studie wijden

3. zuwenden (zukommen lassen):

zuwenden

doen toekomen

be·ˈwen·den VB vb intr

es bei etw bewenden lassen

het bij iets laten

es mit etw bewenden lassen selten

het bij iets laten

ˈzeit·auf·wän·dig, ˈzeit·auf·wen·dig AGG

zeitaufwändig

tijdrovend

ˈZwi·schen·ding SOST nt

Zwischending

tussending nt

Zwischending

middending

Zwischending

tussenvorm

ˈMit·tel·ding SOST nt meist sing colloq

Mittelding

tussending