Traduzioni di „ssfeer“ nel dizionario tedesco » olandese

(Vai a olandese » tedesco)

Speer <Speer(e)s, Speere> [ʃpeːɐ̯] SOST m a. SPORT

Speer (Waffe)

speer

Speer (Waffe)

spies

ˈEs·ser(in) <Essers, Esser> [ˈɛsɐ] SOST m(f)

Esser(in)

eter(eetster) m (f)

ˈEi·fer <Eifers> [ˈ͜aifɐ] SOST m kein pl

Eifer

ijver

Eifer

drang

Eifer

geestdrift

Eifer

vuur nt

im Eifer des Gefechts etw vergessen colloq

in de haast [o. opwinding] iets vergeten

in Eifer geraten

in vuur (en vlam) raken

blinder Eifer schadet nur prov

ijver zonder verstand, schade voor de hand

blinder Eifer schadet nur prov

al te scherp maakt schaarden

ˈEl·fer <Elfers, Elfer> [ˈɛlfɐ] SOST m colloq SPORT

Elfer

strafschop

ˈHa·fer <Hafers, Hafer> [ˈhaːfɐ] SOST m

Hafer

haver

jdn sticht der Hafer

de (brood)kruimels steken iem

jdn sticht der Hafer

iem wordt brooddronken [o. overmoedig]

ˈKä·fer <Käfers, Käfer> [ˈkɛːfɐ] SOST m

1. Käfer ZOOL:

Käfer

kever

Käfer

tor

2. Käfer colloq scherz (junges Mädchen):

Käfer

jong meisje nt

3. Käfer colloq (best. Model von Volkswagen®):

Käfer

kever

ˈOp·fer <Opfers, Opfer> [ˈɔ͜pfɐ] SOST nt

1. Opfer RELIG (verzichtende Hingabe):

Opfer

offer nt

2. Opfer (geschädigte Person):

Opfer

slachtoffer nt

Opfer

prooi

ein Opfer der Flammen

een prooi van de vlammen

das Opfer eines Verkehrsunglücks

het slachtoffer van een verkeersongeluk

einer Intrige zum Opfer fallen

het slachtoffer van een intrige worden

ˈUfer <Ufers, Ufer> [ˈuːfɐ] SOST nt (Seeufer, Flussufer)

Ufer

oever

Ufer

wal

das andere [o. gegenüberliegende ] [o. jenseitige ] Ufer

de overkant

ans Ufer schwimmen

aanspoelen

zu neuen Ufern aufbrechen fig

een nieuwe toekomst tegemoet gaan

vom anderen Ufer sein colloq

(er eentje) van de andere kant zijn

Heer <Heeres, Heere> [heːɐ̯] SOST nt

1. Heer (Armee):

Heer

leger nt

Heer

strijdkrachten

das aktive [o. stehende ] Heer MILIT

de parate troepen

2. Heer (Landmacht):

Heer

leger nt

Heer

landmacht

3. Heer fig (große Anzahl):

Heer

leger nt

leer [leːɐ̯] AGG

1. leer (nichts enthaltend):

leer

leeg

leer

ledig

leer

onbezet

leer ausgehen

met lege handen vertrekken [o. (naar huis) gaan]

ins Leere starren

(doelloos) voor zich uit staren

ins Leere treffen fig

geen hout snijden

leer sein fig

leeg [o. uitgeput] zijn

ein leer stehendes Haus

een leegstaand huis

leeres Stroh dreschen fig

(onzin) kletsen

leeres Stroh dreschen fig

leuteren

2. leer fig (nichtssagend):

leer

leeg

leer

nietszeggend

leer

hol

leer

ijdel

leere Drohungen

loze dreigementen

leere Hoffnungen

ijdele hoop [o. verwachtingen]

leere Versprechungen

ijdele beloften

Meer <Meer(e)s, Meere> [meːɐ̯] SOST nt a. fig

Meer

zee

ans Meer fahren

naar zee gaan

ein Meer blühender Tulpen

een zee van bloeiende tulpen

Teer <Teer(e)s, Teere> [teːɐ̯] SOST m

Teer

teer m of nt