Traduzioni di „Hosen“ nel dizionario olandese » tedesco

(Vai a tedesco » olandese)

hos·sen <hoste, h. gehost> [hɔsə(n)] VB vb intr

hossen

untergehakt in einer Reihe tanzen

hot·sen¹ [hɔtsə(n)] VB vb intr (schokken)

hotsen

rumpeln

ho·nen¹ <hoonde, h. gehoond> [honə(n)] VB vb intr (honend spreken)

honen

höhnen

ho·pen <hoopte, h. gehoopt> [hopə(n)] VB vb trans

1. hopen (verwachten):

hopen

hoffen

we zullen het beste er maar van hopen

wir wollen das Beste hoffen

hopend, dat …

in der Hoffnung, dass …

dat is (niet) te hopen

das will ich (nicht) hoffen

zij hoopten op een spoedig einde van de oorlog

sie hofften auf ein baldiges Kriegsende

ik hoop van wel/van niet

hoffentlich/hoffentlich nicht

2. hopen (opstapelen):

hopen

häufen

het graan hopen

das Getreide häufen

ho·ren¹ <hoorde, h. gehoord> [horə(n)] VB vb trans

horen (met het gehoor waarnemen)

hören

horen jur.

vernehmen

getuigen horen

Zeugen vernehmen

zo mag ik het horen

das höre ich gerne

ik heb het alleen van horen zeggen

ich habe es nur vom Hörensagen

hoor eens!

hör mal (her)!

ho·zen¹ <hoosde, h. gehoosd> [hozə(n)] VB vb trans ((water) uit een vaartuig scheppen)

hozen

schöpfen

hos·pes <hospes|sen, hospites> [hɔspɛs] SOST m (kamerverhuurder)

hospes

Zimmerwirt m

los·sen <loste, h. gelost> [lɔsə(n)] VB vb trans

1. lossen:

lossen (ontladen)

abladen

lossen (ontladen)

ausladen

lossen (ontladen)

entladen

lossen (van een schip)

löschen

een wagen lossen

einen Wagen abladen [o. ausladen]

2. lossen (afschieten):

lossen

lösen

lossen

abfeuern

lossen

abgeben

een schot lossen

einen Schuss abfeuern

3. lossen (aflossen):

lossen

löschen

lossen

tilgen

een pand lossen

ein Pfand einlösen

ros·sen¹ <roste, h. gerost> [rɔsə(n)] VB vb trans

rossen (paard kammen: met kam en borstel)

striegeln

rossen (paard kammen: met borstel)

kardätschen

tos·sen <toste, h. getost> [tɔsə(n)] VB vb intr

tossen

die Seitenwahl vornehmen

hoe·den¹ <hoedde, h. gehoed> [hudə(n)] VB vb trans ((vee) bewaken)

hoeden

hüten

hoe·ren <hoerde, h. gehoerd> [hurə(n)] VB vb intr

hoeren

huren

hoe·ven¹ <hoefde, h. gehoeven> [huvə(n)] VB vb trans (moeten)

hoeven

brauchen

dat had je niet hoeven (te) doen

das hättest du nicht zu tun brauchen

hok·ken <hokte, h. gehokt> [hɔkə(n)] VB vb intr

1. hokken (op één plek blijven):

hokken

hocken

2. hokken (samenwonen):

hokken

in wilder Ehe leben

hol·len¹ <holde, h. gehold> [hɔlə(n)] VB vb trans (uithollen)

hollen

aushöhlen

hooi·en¹ <hooide, h. gehooid> [hojə(n)] VB vb trans

een stuk land hooien

auf einem Stück Land Heu machen

hos·tess [hostəs]

hostess

Hostess f

hostess (bij reizen)

Reisebegleiterin f

hos·ting [hostɪŋ] SOST f geen pl

hosting

Hosting nt

klos·sen¹ <kloste, h. geklost> [klɔsə(n)] VB vb intr (met klosgeluid lopen)

klossen

(herum)trampeln

klossen

latschen colloq

bros·sen <broste, h. gebrost> [brɔsə(n)] VB vb intr fiamm

brossen

schwänzen colloq