olandese » tedesco

Traduzioni di „Krücken“ nel dizionario olandese » tedesco

(Vai a tedesco » olandese)

Mostra l'elenco di tutti i risultati trovati

kruk·ken: verbo
krui·en: verbo
krui·den: verbo
krui·pen: verbo
krui·sen: verbo
krul·len: verbo
kra·ken: verbo
kren·ken: verbo
kreu·ken: verbo
krie·ken

Stai visualizzando i risultati dalla grafia simile: krukken , krieken , kreuken , krenken , kraken , krullen , kruisen , kruipen , kruiden e kruien

kruk·ken <krukte, h. gekrukt> [krʏkə(n)] VB vb intr

1. krukken (stumperig iets verrichten):

2. krukken (sukkelen):

krui·en¹ <kruide, h. gekruid> [krœyə(n)] VB vb intr (ijs)

het ijs kruit

das Eis staut sich

krui·den <kruidde, h. gekruid> [krœydə(n)] VB vb trans

1. kruiden (met kruiden vermengen):

2. kruiden fig:

krui·pen <kroop, h./i. gekropen> [krœypə(n)] VB vb intr ook fig

bij elkaar kruipen

eng zusammenrücken

door het oog van de naald kruipen fig

(noch einmal) mit heiler Haut davonkommen

in elkaar kruipen

in sich zusammenkriechen

onder de wol kruipen

in die Federn kriechen

de komkommers kruipen over de grond

die Gurken kriechen am Boden

voor iem kruipen

vor jdm kriechen

in iems huid kruipen

sich in jds Lage versetzen

krui·sen¹ <kruiste, h. gekruist> [krœysə(n)] VB vb intr (zich kruiselings bewegen; laveren)

een smaldeel kruiste in het Kanaal

ein Geschwader kreuzte im Ärmelkanal

krul·len¹ <krulde, h. gekruld> [krʏlə(n)] VB vb trans

1. krullen (krullen maken in):

(k)ringeln

de hond krult zijn staart

der Hund ringelt den Schwanz

2. krullen fig:

schürzen form

een lach krulde zijn lippen

er kräuselte [o. schürzte] die Lippen (zu einem Lachen)

kra·ken² <kraakte, h. gekraakt> [krakə(n)] VB vb trans

1. kraken:

kraken (krakende doen breken)

kraken (openen)

iems botten kraken fig

jdm die Knochen zusammenschlagen

walnoten kraken

Walnüsse knacken

2. kraken ((een gebouw) binnendringen en in gebruik nemen):

3. kraken (inbreken):

een code kraken fig

einen Code knacken

4. kraken (afkraken):

die film is gekraakt

der Film wurde verrissen

5. kraken scheik.:

kren·ken <krenkte, h. gekrenkt> [krɛŋkə(n)] VB vb trans

1. krenken (beledigen, kwetsen):

gekrenkte ijdelheid

gekränkte Eitelkeit

2. krenken (schade, nadeel toebrengen):

iem geen haar op zijn hoofd krenken

jdm kein Haar krümmen

iem in zijn eer krenken

jdn in seiner Ehre kränken [o. verletzen]

kreu·ken² <kreukte, i. gekreukt> [krøkə(n)] VB vb intr

1. kreuken (vouwen krijgen):

dit goed kreukt gauw

dieser Stoff knittert leicht

2. kreuken form (knakken):

gekreukt riet

geknickte Rohrstängel pl

krie·ken [krikə(n)]

grauen form

voor het krieken van de dag

vor Tagesanbruch

met [o. bij ] het krieken van de dag

bei Tagesanbruch

met [o. bij ] het krieken van de dag

im [o. beim] Morgengrauen

Cerca nel dizionario

olandese

Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski