Traduzioni di „behaarte“ nel dizionario olandese » tedesco

(Vai a tedesco » olandese)

ge·vaar·te <gevaarte|n, gevaarte|s> [ɣəvartə] SOST nt

gevaarte

Ungetüm nt

gevaarte

Monstrum nt

een gevaarte van een hoed

ein Ungetüm von einem Hut colloq

be·haard <behaarde, behaarder, meest behaard> [bəhart] AGG

behaard

behaart

behaard

haarig

be·hal·ve¹ [bəhɑlvə] PREP

behalve

außer

behalve

neben

behalve

abgesehen von

ik lust alles behalve …

mir schmeckt alles außer …

hij is behalve deskundig ook ambitieus

er ist nicht nur kompetent, sondern auch ehrgeizig

behalve de voorzitter zijn er zeven leden

neben dem Vorsitzenden gibt es sieben Mitglieder

zwaar·te <zwaarte|n, zwaarte|s> [zwartə] SOST f

1. zwaarte (gewicht):

zwaarte

Gewicht nt

ijzer zinkt door zijn zwaarte

Eisen sinkt aufgrund seines Gewichts

2. zwaarte (afmeting, omvang):

zwaarte

Stärke f

balken ter zwaarte van 28 cm

Balken mit einer Stärke von 28 cm

3. zwaarte (ernst):

zwaarte

Gewicht nt

zwaarte

Schwere f form

be·har·ti·gen <behartigde, h. behartigd> [bəhɑrtəɣə(n)] VB vb trans

behartigen

vertreten

behartigen

wahren

behartigen

wahrnehmen

zijn zaken behartigen

seinen Geschäften nachgehen

na·kaar·ten <kaartte na, h. nagekaart> [nakartə(n)] VB vb intr

nakaarten

nachkarten colloq

tril·haar·tje <trilhaartje|s> [trɪlharcə] SOST nt

trilhaartje

Wimper f

trilhaartje

Flimmerhärchen nt

be·haag·lijk <behaaglijke, behaaglijker, behaaglijkst> [bəhaxlək] AGG

1. behaaglijk (geschikt om te behagen):

behaaglijk

behaglich

behaaglijk

anheimelnd

behaaglijk

gemütlich

behaaglijk warm

wohlig warm

2. behaaglijk (op zijn gemak):

behaaglijk

behaglich

be·han·ger <behanger|s> [bəhɑŋər] SOST m

behanger

Tapezierer m

be·han·gen <behing, h. behangen> [bəhɑŋə(n)] VB vb trans

1. behangen (bedekken):

behangen

behängen

2. behangen (met behang bekleden):

behangen

tapezieren

be·hap·pen [bəhɑpə(n)] VB alleen inf.

iets (niet) kunnen behappen

etw (nicht) bewältigen können

be·han·de·len <behandelde, h. behandeld> [bəhɑndələ(n)] VB vb trans

1. behandelen:

behandelen (omgaan met)

behandeln

behandelen (afhandelen)

erledigen

dit behandelt hij zelf

dies erledigt er persönlich

2. behandelen (uiteenzetten):

behandelen

behandeln

behandelen

erörtern

behandelen

besprechen

3. behandelen (als arts verzorgen):

behandelen

behandeln

de behandelend geneesheer

der behandelnde Arzt

4. behandelen jur. (berechten):

behandelen

verhandeln

5. behandelen jur. (verdedigen):

behandelen

vertreten

behandelen

verteidigen

be·hang [bəhɑŋ] SOST nt geen pl

behang

Tapete f

be·ha·gen¹ [bəhaɣə(n)] SOST nt geen pl

behagen

Gefallen nt

behagen scheppen in

Gefallen finden an +dat

be·ha·len <behaalde, h. behaald> [bəhalə(n)] VB vb trans

behalen

erringen

behalen (winst, punten)

erzielen

behalen (doel)

erreichen

behalen (meerderheid ook)

erlangen

aan·kaar·ten <kaartte aan, h. aangekaart> [aŋkartə(n)] VB vb trans

aankaarten

anschneiden

be·heer [bəher] SOST nt geen pl

1. beheer (andermans eigendom):

beheer

Verwaltung f

het beheer over de kas hebben

die Kasse verwalten

2. beheer (gezag):

beheer

Verwaltung f

3. beheer adm. (bestuur):

beheer

Verwaltung f

beheer

Führung f

beheer

Geschäftsführung f

be·hept [bəhɛpt] AGG

behept

behaftet

met fouten behept

mit Fehlern behaftet

met vooroordelen behept zijn

in Vorurteilen befangen sein