tedesco » olandese

Traduzioni di „teruggetrokken“ nel dizionario tedesco » olandese (Vai a olandese » tedesco)

Mostra l'elenco di tutti i risultati trovati

ge·ˈtro·gen: verbo
ge·ˈtrof·fen: verbo
ge·ˈtrun·ken: verbo
ˈan·ge·trun·ken: aggettivo e avverbio

Stai visualizzando i risultati dalla grafia simile: angetrunken , getrunken , getroffen e getrogen

ge·ˈtro·gen [gəˈtroːgn̩] VB

getrogen part perf von trügen¹, trügen²

Vedi anche: trügen , trügen

ˈtrü·gen² <trog, getrogen> [ˈtryːgn̩] VB vb intr

das Gefühl trog nicht

het gevoel vergiste zich niet [o. kwam uit]

die Hoffnung hat getrogen

de hoop is ijdel geweest [o. gebleken]

der Schein trügt

schijn bedriegt

ˈtrü·gen¹ <trog, getrogen> [ˈtryːgn̩] VB vb trans

wenn mich nicht alles trügt ...

als mijn geheugen me niet bedriegt ...

ge·ˈtrof·fen [gəˈtrɔfn̩] VB

getroffen part perf von treffen¹, treffen², treffen³, treffen⁴

Vedi anche: treffen , treffen , treffen , treffen

ˈtref·fen⁴ <trifft, traf, getroffen> [ˈtrɛfn̩] VB vb impers

wie es sich so trifft

zoals het toeval wil

wie es sich so trifft

als het (toevallig) zo uitkomt

wie es sich so trifft

als het zo treft

ˈtref·fen³ <trifft, traf, getroffen> [ˈtrɛfn̩] VB vb rifl

1. treffen (mit jdm zusammenkommen):

zien

2. treffen (sich treffen):

elkaar ontmoeten [o. treffen] [o. zien]

ˈtref·fen² <trifft, traf, getroffen> [ˈtrɛfn̩] VB vb trans

1. treffen:

treffen (wiedergeben)

treffen (wiedergeben)

raken

treffen (begegnen)

treffen (begegnen)

der Vergleich trifft die Sache nicht

de vergelijking gaat aan de zaak voorbij

der Schlag soll dich treffen! colloq

val dood!

2. treffen (machen, nehmen):

nemen

maken

doen

tot stand brengen

eine Feststellung treffen

Maßnahmen treffen

maatregelen treffen [o. nemen]

3. treffen (stoßen auf):

auf Missstände treffen

op wantoestanden stuiten

ˈtref·fen¹ <trifft, traf, getroffen> [ˈtrɛfn̩] VB vb intr

1. treffen (sein Ziel erreichen, mit einem Wurf, Schlag etc. erreichen):

raken

ins Tor treffen

mit einer Vermutung richtig treffen

het met een vermoeden bij het rechte eind hebben

raak!

getroffen! fig

juist!

getroffen! fig

goed (zo)!

2. treffen (antreffen):

auf seltsame Dinge treffen

op merkwaardige [o. vreemde] dingen stuiten

auf seltsame Dinge treffen

merkwaardige [o. vreemde] dingen tegenkomen

ge·ˈtrun·ken [gəˈtrʊŋkn̩] VB

getrunken part perf von trinken¹, trinken²

Vedi anche: trinken , trinken

ˈtrin·ken² <trank, getrunken> [ˈtrɪŋkn̩] VB vb rifl

1. trinken:

te drinken zijn

aus diesem Glas trinkt es sich so schlecht

uit dit glas kun je zo moeilijk drinken

2. trinken:

ich hatte mich satt getrunken

ik had genoeg gedronken

3. trinken (genießbar):

das Bier lässt sich trinken

dat bier is (wel [o. goed] ) te drinken

ˈtrin·ken¹ <trank, getrunken> [ˈtrɪŋkn̩] VB vb trans

einen trinken

er eentje drinken [o. pakken] [o. vatten]

in großen Zügen trinken

met flinke teugen drinken

in [o. mit ] großen [o. kräftigen] Schlucken trinken

met flinke teugen drinken

das Leben trinken ricerc fig

met volle teugen van het leven genieten

er trinkt Wein wie Wasser

hij drinkt wijn alsof het water is

ˈan·ge·trun·ken [ˈangətrʊŋkn̩] AGG

angetrunken

angetrunken

tipsy

Cerca nel dizionario

tedesco

Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski