Traduzioni di „overlegorgaan“ nel dizionario olandese » tedesco

(Vai a tedesco » olandese)

over·ˈleg·gen² <overlegde, h. overlegd> [ovərlɛɣə(n)] VB vb trans

1. overleggen:

overleggen (bij zichzelf overwegen)

überlegen

overleggen (bij zichzelf overwegen)

erwägen

overleggen (overgankelijk)

sich dat überlegen

ik moet de zaak nog eens rijpelijk overleggen

ich muss mir die Sache noch einmal reiflich überlegen

hij overlegt wat hem te doen staat

er überlegt, was zu tun sei

2. overleggen:

overleggen (beraadslagen)

beraten

overleggen (beraadslagen)

beratschlagen

overleggen (met iem)

sich beraten

iets met iem overleggen

sich mit jdm über etw beraten

over·gaan <ging over, i. overgegaan> [ovərɣan] VB vb intr

1. overgaan (over iets heen gaan):

overgaan

gehen über +acc

de brug overgaan

über die Brücke gehen

2. overgaan:

overgaan (gaan van de ene plaats naar de andere)

gehen

overgaan (verhuizen)

umziehen

3. overgaan (van eigenaar veranderen):

overgaan

übergehen auf +acc

overgaan in andere handen

in andere Hände übergehen

4. overgaan (overlopen):

overgaan

übertreten

5. overgaan (bevorderd worden):

overgaan

versetzt werden

van de vierde naar de vijfde klas overgaan

von der vierten in die fünfte Klasse versetzt werden

6. overgaan (veranderen in):

overgaan

übergehen

overgaan van vaste in vloeibare vorm

von fester in flüssige Form übergehen

7. overgaan (beginnen met, gaan gebruiken):

overgaan

übergehen

men is ertoe overgegaan, om …

man ist dazu übergegangen, …

overgaan op aardgas

(sich) auf Erdgas acc umstellen

op een ander merk overgaan

die Marke wechseln

tot de aanval overgaan

zum Angriff übergehen

8. overgaan (voorbijgaan):

overgaan

vorbeigehen

overgaan

vorübergehen

overgaan

sich legen

de pijn zal wel overgaan

der Schmerz wird schon vergehen

die regenbui zal wel overgaan

der Regenschauer wird schon aufhören

't gaat al over

es geht schon wieder (besser)

9. overgaan (overschrijden):

overgaan

überschreiten

overgaan

gehen über +acc

de grens van Duitsland overgaan

die deutsche Grenze überschreiten

eigenschappen die van de ouders op de kinderen overgaan

Eigenschaften, die sich von den Eltern auf die Kinder vererben

de bel gaat over

die Klingel läutet

de telefoon gaat over

das Telefon klingelt

over·le·ve·ren <leverde over, h. overgeleverd> [ovərlevərə(n)] VB vb trans

1. overleveren (overgeven):

overleveren

ausliefern

overleveren

übergeben

iem overleveren aan de politie

jdn der Polizei übergeben

2. overleveren (doorgeven):

overleveren

überliefern

over·le·den¹ [ovərledə(n)] AGG

overleden

verstorben

over·le·ven <overleefde, h. overleefd> [ovərlevə(n)] VB vb trans

overleven

überleben

de eerste ronde overleven fig SPORT

die erste Runde überstehen

over·le·ve·ring <overlevering|en> [ovərlevərɪŋ] SOST f

overlevering

Überlieferung f

bij overlevering

durch Überlieferung

voor·gaan <ging voor, i. voorgegaan> [vorɣan] VB vb intr

1. voorgaan (voor iem gaan) +dat:

voorgaan

vorausgehen +dat

voorgaan rel.

zelebrieren

dames gaan voor

Damen haben Vortritt

in het gebed voorgaan rel.

das Gebet sprechen

iem laten voorgaan

jdm den Vortritt lassen

gaat u voor!

nach Ihnen!

2. voorgaan (prioriteit hebben):

voorgaan

vorgehen

3. voorgaan (uurwerk):

voorgaan

vorgehen

goed voorgaan doet goed volgen prov

ein gutes Beispiel ist der beste Lehrmeister

reuk·or·gaan <reukor|ganen> [røkɔrɣan] SOST nt

reukorgaan

Geruchsorgan nt

reukorgaan

Riechorgan nt

do·nor·or·gaan <donor|organen> [donɔrɔrɣan] SOST nt

donororgaan

Spenderorgan nt

spraak·or·gaan <spraak|organen> [sprakɔrɣan] SOST nt

spraakorgaan

Sprechorgan nt

spraakorgaan

Sprachorgan nt

spraakorgaan

Sprechwerkzeuge pl term tecn

ad·vies·or·gaan <adviesor|ganen> [ɑtfisɔrɣan] SOST nt

adviesorgaan

Beratungsgremium nt

ge·hoor·or·gaan <gehooror|ganen> [ɣəhorɔrɣan] SOST nt

gehoororgaan

Hörorgan nt

gehoororgaan

Gehörorgan nt

over·slaan¹ <sloeg over, i. overgeslagen> [ovərslan] VB vb intr

1. overslaan:

overslaan (op een ander voorwerp overgaan)

überschlagen

overslaan (op een ander voorwerp overgaan)

übergreifen

overslaan (van ziekten)

anstecken

de vlammen sloegen over op de hooiberg

die Flammen griffen [o. schlugen] auf den Heuhaufen über

2. overslaan (plotseling overgaan in een andere toestand):

overslaan

überschlagen

3. overslaan (stem):

overslaan

sich überschlagen

met overslaande stem

mit überschlagender Stimme

4. overslaan ook fig (doorslaan):

overslaan

ausschlagen

5. overslaan (omvallen):

overslaan

sich überschlagen

overslaan

überkippen

de golven slaan over

die Wellen überschlagen sich

over·staan [ovərstan]

ten overstaan van de pers

vor der Presse

ten overstaan van een notaris

in Gegenwart [o. im Beisein] eines Notars