Traduzioni di „herabgleiten“ nel dizionario tedesco » olandese

ˈab·glei·ten VB vb intr irreg

1. abgleiten ricerc:

abgleiten (abprallen)

afglijden

abgleiten (abrutschen)

uitglijden

abgleiten (abrutschen)

wegglijden

alle Warnungen gleiten an ihm ab

alle waarschuwingen glijden langs hem af

2. abgleiten ricerc (absinken):

abgleiten

verminderen

abgleiten

verzwakken

abgleiten

dalen

der Dollar gleitet ab

de dollar verzwakt

3. abgleiten ricerc fig (abschweifen):

abgleiten

afdwalen

sein Bruder ist völlig abgeglitten

zijn broer is volledig op het slechte pad geraakt

ˈher·lei·ten VB vb trans (ableiten)

herleiten

afleiden

eine Formel herleiten

een formule afleiden

sein Recht von etw herleiten

zijn recht aan iets ontlenen

be·ˈglei·ten VB vb trans irreg a. MUS

begleiten

begeleiden

begleiten

vergezellen

ent·ˈglei·ten [-ˈgl͜aitn̩] VB vb intr

entgleiten (aus den Händen gleiten) a. fig

ontglijden

entgleiten (verloren gehen)

ontglippen

her·ˈab·se·hen VB vb intr irreg

herabsehen

omlaagkijken

auf jdn herabsehen

op iem neerkijken

her·ˈum·rei·ten VB vb intr irreg

1. herumreiten:

herumreiten (umherreiten)

rondrijden

herumreiten (reitend umgehen)

er omheen rijden

2. herumreiten colloq (herumhacken):

herumreiten pegg fig

steeds weer beginnen over

herumreiten pegg fig

steeds weer lastigvallen met

her·ˈab·las·sen² VB vb rifl irreg ricerc iron

herablassen

zo goed (willen) zijn

herablassen

zich verwaardigen

her·ˈab·set·zen VB vb trans

1. herabsetzen (reduzieren):

herabsetzen

verlagen

herabsetzen

verminderen

diese Waren sind stark herabgesetzt

deze artikelen zijn sterk in prijs verlaagd

2. herabsetzen (herabmindern):

herabsetzen

kleineren

her·ˈab·bli·cken VB vb intr

1. herabblicken ricerc (nach unten schauen):

herabblicken

naar beneden kijken

2. herabblicken fig:

herabblicken

neerkijken

herabblicken

neerzien

her·ˈan·tre·ten VB vb intr irreg

1. herantreten (in die Nähe treten):

herantreten

naderbij treden

herantreten

naderen

2. herantreten ricerc fig (konfrontieren):

herantreten

geconfronteerd worden met

herantreten

afkomen op

an mich trat die Aufgabe heran

ik zag mij voor de taak gesteld

3. herantreten fig (sich wenden an):

herantreten

zich wenden tot

ˈab·lei·ten VB vb trans

1. ableiten (umleiten):

ableiten

afleiden

ableiten

afwenden

ableiten

afbrengen

einen Fluss ableiten

de bedding van een rivier verleggen

2. ableiten (logisch folgern):

ableiten

afleiden

ableiten

gronden op

ableiten

deduceren

3. ableiten:

ableiten LING, MAT

afleiden