Traduzioni di „quarren“ nel dizionario tedesco » olandese

ˈqua·ken [ˈkvaːkn̩] VB vb intr colloq

quaken

kwak(k)en

quaken

kwekken

quaken (gackern, glucken)

kakelen

ˈqual·men¹ [ˈkvalmən] VB vb trans

qualmen

roken

ˈhar·ren [ˈharən] VB vb intr

1. harren ricerc (warten):

harren

wachten

2. harren +gen ricerc (erwarten, verlangen):

harren

verbeiden

harren

vurig verwachten

harren

verlangend tegemoet zien

der Dinge harren, die da kommen sollen

wachten op de dingen die komen gaan

wir harrten seiner

we zagen zijn komst met verlangen tegemoet

ˈnar·ren [ˈnarən] VB vb trans veraltend a. ricerc

narren (zum Narren halten)

voor de gek houden

narren (zum Narren halten)

bij de neus nemen

narren (täuschen)

bedriegen

narren (täuschen)

misleiden

ˈBar·ren <Barrens, Barren> [ˈbarən] SOST m

1. Barren (Gold-, Silberbarren etc.):

Barren

baar

Barren

staaf

2. Barren SPORT:

Barren

brug

ˈKar·ren <Karrens, Karren> [ˈkarən] SOST m

1. Karren:

Karren ted mer A

kar

Karren (Schubkarre)

kruiwagen

Karren (Schubkarre)

handkar

2. Karren (offener Pferdewagen):

Karren ted mer A

(vracht)kar

Karren ted mer A

wagen

Karren ted mer A

boerenkar

3. Karren colloq pegg:

Karren ted mer A

vehikel nt

Karren ted mer A

(oude) kar

jdm an den Karren fahren ted mer A

iem in de wielen rijden

den Karren in den Dreck fahren [o. führen ] [o. schieben ] ted mer A

de boel in de war sturen [o. verknoeien]

der Karren ist total verfahren ted mer A

de boel is hopeloos in 't honderd gelopen

jdn vor seinen Karren spannen ted mer A

iem voor zijn karretje spannen

sich nicht vor jds Karren spannen lassen ted mer A

zich niet voor iems karretje laten spannen

(für jdn) den Karren aus dem Dreck ziehen ted mer A

(voor iem) iets opknappen

ˈknar·ren [ˈknarən] VB vb intr

knarren

knarsen

knarren

kraken

eine knarrende Stimme

een kraakstem

ˈstar·ren [ˈʃtarn̩] VB vb intr

1. starren (starr blicken):

starren

staren

starren

turen

auf jdn/den Boden starren

naar iem/de grond staren

2. starren (bedeckt sein):

starren

stijf staan [o. zijn]

von Waffen starren

tot de tanden gewapend zijn

von [o. vor ] Dreck [o. Schmutz] starren

stijf staan van het vuil

ˈquä·len¹ [ˈkvɛːlən] VB vb trans

1. quälen:

quälen (jdm zusetzen, belästigen)

kwellen

quälen (peinigen)

pijn aandoen

gequält lächeln

lachen als een boer die kiespijn heeft

2. quälen:

quälen (jammern)

zeuren

quälen (klagen, nörgeln)

zaniken

das Kind quält die Mutter schon wochenlang

het kind zeurt al weken zijn moeder aan het hoofd

ˈplär·ren [ˈplɛrən] VB vb intr colloq

plärren (heulen)

blèren

plärren (heulen)

schreeuwen

plärren (winseln)

janken

ein plärrendes Radio

een schetterende radio

ˈir·ren¹ [ˈɪrən] VB vb intr

1. irren (umherirren):

irren

dwalen

irren

dolen

2. irren fig:

irren

zich vergissen

in einem Punkt irrt der Vergleich

in één opzicht gaat de vergelijking niet op [o. is de vergelijking onjuist]

Irren ist menschlich prov

dwalen [o. zich vergissen] is menselijk

ˈquel·len¹ [ˈkvɛln̩] VB vb trans

quellen

in de week [o. in het water] zetten

quellen

weken