Traduzioni di „verdrehtes“ nel dizionario olandese » tedesco

(Vai a tedesco » olandese)

ver·dro·ten VB

verdroten 3. pers pl imperf van verdrieten

Vedi anche: verdrieten

ver·drie·ten <verdroot, h. verdroten> [vərdritə(n)] VB vb trans

verdrieten

bekümmern, Kummer bereiten dat

ver·drie·ten <verdroot, h. verdroten> [vərdritə(n)] VB vb trans

verdrieten

bekümmern, Kummer bereiten dat

ver·dach·te <verdachte|n> [vərdɑxtə] SOST m en f

verdachte (vóór de strafvervolging)

Verdächtige(r) f(m)

verdachte (gedurende het onderzoek)

Beschuldigte(r) f(m)

verdachte (gedurende het proces)

Angeklagte(r) f(m)

ver·dich·ten¹ <verdichtte, h. verdicht> [vərdɪxtə(n)] VB vb trans

1. verdichten:

verdichten nat., scheik.

verdichten

2. verdichten lit.:

verdichten

erdichten

ver·driet [vərdrit] SOST nt geen pl

verdriet

Kummer m

verdriet (ergernis)

Verdruss m

iem verdriet doen [o. aandoen ]

jdm Kummer bereiten

ze stierf van verdriet

sie starb vor Kummer

ver·droot VB

verdroot 3. pers sing imperf van verdrieten

Vedi anche: verdrieten

ver·drie·ten <verdroot, h. verdroten> [vərdritə(n)] VB vb trans

verdrieten

bekümmern, Kummer bereiten dat

ver·dra·gen <verdroeg, h. verdragen> [vərdraɣə(n)] VB vb trans

1. verdragen:

verdragen (verduren)

ertragen

verdragen (bestand zijn)

vertragen

je moet elkaar verdragen

ihr müsst euch vertragen [o. miteinander auskommen]

een gedachte niet verdragen

einen Gedanken nicht ertragen

kou en hitte kunnen verdragen

Kälte und Hitze vertragen können

2. verdragen (uithouden):

verdragen

ertragen

verdragen

aushalten

verdragen

vertragen

3. verdragen (gebruiken zonder er last van te hebben):

verdragen

vertragen

een goed te verdragen medicament

ein gut verträgliches Medikament

koolraap verdraag ik niet

ich vertrage keine Kohlrüben

ver·dro·gen <verdroogde, i. verdroogd> [vərdroɣə(n)] VB vb intr

verdrogen

vertrocknen

ver·drin·gen² <verdrong zich, h. zich verdrongen> [vərdrɪŋə(n)] VB wk ww

verdringen zich verdringen (elkaar van de plaats dringen):

verdringen

sich drängen

de menigte verdrong zich voor de etalage

die Menge drängte sich vor dem Schaufenster

ver·draai·en <verdraaide, h. verdraaid> [vərdrajə(n)] VB vb trans

1. verdraaien (draaiend verplaatsen):

verdraaien

verdrehen

zijn ogen verdraaien

die Augen verdrehen

2. verdraaien:

verdraaien (stuk maken)

kaputt drehen

verdraaien (lichaamsdelen)

verdrehen

3. verdraaien colloq (verkeerd weergeven):

verdraaien

verdrehen

iems woorden verdraaien

jds Worte verdrehen

iems woorden verdraaien (opzettelijk verkeerd uitleggen)

jdm das Wort im Mund (her)umdrehen

4. verdraaien (anders voordoen):

verdraaien

verstellen

zijn stem verdraaien

seine Stimme verstellen

ver·drie·tig <verdrietige, verdrietiger, verdrietigst> [vərdritəx] AGG

1. verdrietig (verdriet hebbend, tonend):

verdrietig

bekümmert

verdrietig

betrübt

2. verdrietig (verdriet veroorzakend):

verdrietig

betrüblich

een verdrietig bericht

eine betrübliche Nachricht

ver·drij·ven <verdreef, h. verdreven> [vərdrɛivə(n)] VB vb trans

1. verdrijven (verjagen, doen verdwijnen):

verdrijven

vertreiben

2. verdrijven (doorbrengen):

de tijd verdrijven

sich dat die Zeit vertreiben

ver·drin·ken¹ <verdronk, i. verdronken> [vərdrɪŋkə(n)] VB vb intr

1. verdrinken (in het water omkomen):

verdrinken

ertrinken

2. verdrinken fig:

verdrinken

ertrinken

ver·dacht <verdachte, verdachter, verdachtst> [vərdɑxt] AGG

verdacht

verdächtig

dat lijkt verdacht veel op …

das hat verdächtige Ähnlichkeit mit …

van diefstal verdacht

des Diebstahls verdächtig

een verdacht zaakje

eine anrüchige Sache

ik was niet op die uitval verdacht

ich war nicht auf den Ausfall vorbereitet [o. gefasst]

ver·draaid¹ [vərdrajt] AGG

1. verdraaid (vervelend):

verdraaid

verflixt

die verdraaide meiden

diese verdammten Weiber

2. verdraaid:

verdraaid (van zijn plaats, uit zijn fatsoen gebracht)

verdreht

verdraaid (in de war)

durcheinander

3. verdraaid (vals voorgesteld, toegepast):

verdraaid

verdreht

verdraaid

entstellt

ver·da·gen <verdaagde, h. verdaagd> [vərdaɣə(n)] VB vb trans

verdagen

vertagen

ver·deeld [vərdelt] AGG

1. verdeeld (verschillend):

verdeeld

unterschiedlich

2. verdeeld:

verdeeld (niet eensgezind)

geteilt

verdeeld (personen)

uneinig

de meningen zijn verdeeld

die Meinungen sind geteilt