olandese » tedesco

der·de1 <derde|n> [dɛrdə] SOST f (buitenstaander)

gar·de1 <garde|s> [ɣɑrdə] SOST f

1. garde (lijfwacht):

Garde f

2. garde (keurbende):

Garde f

hor·de <horde|n, horde|s> [hɔrdə] SOST f

2. horde SPORT:

Hürde f

eer·der [erdər] AVV

2. eerder (als iets waarschijnlijkers):

her·der <herder|s> [hɛrdər] SOST m

ver·der1 [vɛrdər] AGG

2. verder (nader):

3. verder (overig):

wer·den VB

werden 3. pers pl imperf van worden¹, worden²

Vedi anche: worden , worden

wor·den2 <werd, i. geworden> [wɔrdə(n)] VB vb aus (ter aanduiding van de lijdende vorm)

wor·den1 <werd, i. geworden> [wɔrdə(n)] VB mod vb aus

1. worden (in de genoemde toestand raken):

ge·leer·de <geleerde|n> [ɣəlerdə] SOST m en f

Gelehrte(r) f(m)

or·de <orde|n, orde|s> [ɔrdə] SOST f

6. orde biol.:

7. orde ARTE:


Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski