Traduzioni di „tannend“ nel dizionario olandese » tedesco

(Vai a tedesco » olandese)

ta·nen¹ <taande, h. getaand> [tanə(n)] VB vb trans (vaalgeel kleuren)

tanen

gerben

tan·ken [tɛŋkə(n)]

tanken [[o. tɑŋkə(n)]] tankte, h. getankt VB vb trans (brandstof):

tanken

tanken

tanken

auftanken

han·gend [hɑŋənt] AGG

1. hangend (niet staand):

hangend

hängend

met hangende pootjes bij iem komen

zu Kreuze kriechen colloq

2. hangend (onbeslist):

hangend

schwebend

hangend

in der Schwebe

de onderhandelingen zijn hangende

die Verhandlungen sind in der Schwebe

een hangend proces

ein schwebendes Verfahren

tan·dem [tɛndəm]

tandem [[o. tɑndɛm]] tandem|s SOST m:

tandem

Tandem nt

een tandem vormen

ein Tandem bilden

tand·rad <tandrad|eren> [tɑntrɑt] SOST nt

tandrad

Zahnrad nt

tan·te <tante|s> [tɑntə] SOST f

tante

Tante f

geen gemakkelijke tante pegg

ein unangenehmes Frauenzimmer pegg

dat is een pientere tante! scherz

die hat Köpfchen! colloq

tan·ker [tɛŋkər]

tanker [[o. tɑŋkər]] tanker|s SOST m:

tanker

Tanker m

tanker

Tankschiff nt

tand <tand|en> [tɑnt] SOST m

1. tand (deel van gebit):

tand

Zahn m

iem aan de tand voelen fig

jdm auf den Zahn fühlen

zijn tanden op iets breken fig

sich dat an etw dat die Zähne ausbeißen

met lange tanden eten fig

lange Zähne machen colloq

zijn tanden laten zien ook fig

die Zähne zeigen

zijn tanden laten zien (dier ook)

die Zähne fletschen

een tand laten vullen

sich eine Plombe [o. Füllung] machen lassen

een tand laten trekken

sich einen Zahn ziehen lassen

een losse tand

ein lockerer [o. wack(e)liger] Zahn

op zijn tanden bijten fig

die Zähne zusammenbeißen

haar op de tanden hebben fig

Haare auf den Zähnen haben

zijn tanden poetsen

sich dat die Zähne putzen

de tand des tijds fig

der Zahn der Zeit

tot de tanden gewapend zijn fig

bis an die Zähne bewaffnet sein

valse tanden

falsche Zähne pl

met de mond vol tanden staan fig

betreten schweigen

zijn tanden in iets zetten

in etw acc beißen

zijn tanden in iets zetten fig

sich in etw acc hineinknien

2. tand:

tand (puntig deel van werktuigen)

Zahn m

tand (bij een rij, bijv. kam, zaag)

Zacke f

tand (punt)

Spitze f

tand (bij vork)

Zinke f

3. tand (houtverbinding):

tand

Zapfen m

ho·nend [honənt] AGG

honend

höhnisch

lo·nend [lonənt] AGG

lonend

lohnend

dat is niet lonend

das lohnt (sich) nicht

scan·nen <scande, h. gescand> [skɛnə(n), skɑnə(n)] VB vb trans

1. scannen (beeld):

scannen

scannen

2. scannen med.:

scannen

scannen

3. scannen techn.:

scannen

(mit einer Radarantenne) abtasten

plan·nen [plɛnə(n)]

plannen [[o. plɑnə(n)]] plande, h. gepland VB vb trans:

plannen

planen

de volgende vergadering is gepland op 3 december

die nächste Versammlung ist für den 3. Dezember geplant [o. angesetzt]

span·nen¹ <spande, h. gespannen> [spɑnə(n)] VB vb intr (nauw sluiten)

spannen

spannen

die broek spant om de billen

die Hose spannt am [o. überm] Gesäß

arend <arend|en> [arənt] SOST m

arend

Adler m

trend <trend|s> [trɛnt] SOST m

trend

Trend m

de trend gaat in de richting van grotere schepen

der Trend geht hin zu größeren Schiffen

de trend in de mode

der Modetrend

de trend van de lonen

die Lohnentwicklung

een trend volgen

einem Trend folgen

ra·zend <razende, razender, razendst> [razənt] AGG

1. razend:

razend (woedend)

rasend

razend (woedend)

wütend

razend (woest)

tobsüchtig

dat is om razend van te worden

das ist ja zum Verrücktwerden colloq

2. razend:

razend (mateloos)

rasend

razend (mateloos)

maßlos

razend (mateloos)

heftig

razend (enorm)

riesig

hij heeft het razend druk

er hat total viel zu tun colloq

een razende honger hebben

einen riesigen Hunger haben

in razend tempo

in einem rasanten Tempo

een razend verlangen

ein heftiges Verlangen

wa·kend [wakənt] AGG

een wakend oog over [o. op] iem houden

ein wachsames Auge auf jdn haben