olandese » tedesco

Traduzioni di „netje“ nel dizionario olandese » tedesco (Vai a tedesco » olandese)

Mostra l'elenco di tutti i risultati trovati

net·jes: aggettivo e avverbio
niet·je: nome
jeet·je: interiezione
beet·je: nome
doe·tje: nome
koet·je: nome
voet·je: nome
zoet·je: nome
mie·tje: nome
pret·je: nome
riet·je: nome
toe·tje: nome
net·to: aggettivo e avverbio
dut·je: nome
ei·tje: nome
pit·je: nome
pot·je: nome
put·je: nome
uit·je: nome
wat·je: nome

Stai visualizzando i risultati dalla grafia simile: nietje , netjes , toetje , rietje , pretje , mietje , zoetje , voetje , koetje , doetje , beetje , jeetje , katje , zitje , watje , uitje , putje , potje , pitje , eitje , dutje e netto

net·jes [nɛcəs] AGG

1. netjes:

netjes (ordelijk)

netjes (hygiënisch)

dat staat netjes

das sieht ordentlich aus

2. netjes:

netjes (keurig)

netjes (keurig)

netjes (verzorgd)

fein

netjes schrijven

sauber schreiben

3. netjes (zoals het hoort):

iem netjes behandelen

jdn anständig behandeln

dat heeft hij netjes gedaan

das hat er schön gemacht

alles netjes opeten

alles schön aufessen

niet·je <nietje|s> [nicə] SOST nt

jeet·je INTER

jeetje → jee

Vedi anche: jee

jee [je] INTER

jee

oje

beet·je¹ <beetje|s> [becə] SOST nt

1. beetje (hapje):

Bissen m

2. beetje (kleine hoeveelheid):

bij beetjes alles bekennen

nach und nach alles gestehen

hij heeft maar een klein beetje

er hat nur ein wenig [o. bisschen]

het komt met stukjes en beetjes bij elkaar

es läppert sich zusammen colloq

locuzioni:

een beetje ...

een beetje ...

etw

een beetje minder kan ook

weniger wäre mehr

maak het een beetje!

nun mach aber mal halblang! colloq

alle beetjes helpen prov

Kleinvieh macht auch Mist

doe·tje <doetje|s> [ducə] SOST nt

doetje (sukkel)

Trottel m

doetje (slappeling)

Schlappschwanz m

doetje (van een vrouw)

Suse f

koet·je SOST nt

koetje → koe

Vedi anche: koe

koe <koeien> [ku] SOST f

1. koe (vrouwelijk rund):

koe

Kuh f

over koetjes en kalfjes praten fig

über dieses und jenes reden

oude koeien uit de sloot halen fig

alte Geschichten wieder aufrühren

men noemt geen koe bont, of er zit wel een vlekje aan prov

es heißt keine Kuh Blümlein, sie habe denn ein Blesslein

men kan nooit weten hoe een koe een haas vangt prov

≈ auch ein blindes Huhn findet mal ein Korn

2. koe (runderen) pl:

koe

Kühe pl

koe

Rinder pl

de koe bij de hoorns vatten fig

den Stier bei den Hörnern packen

3. koe colloq:

koe (dom mens)

Rindvieh nt

koe (vrouw)

Kuh f

koe (man)

Ochse m

4. koe (wijfje van grote dieren):

koe

Kuh f

voet·je <voetje|s> [vucə] SOST nt

voetje voor voetje

Schritt für Schritt

een wit voetje bij iem hebben colloq

bei jdm einen Stein im Brett haben

zoet·je <zoetje|s> [zucə] SOST nt

1. zoetje (tabletje zoetstof):

Süßstofftablette f

2. zoetje (iets zoets):

Süßigkeit f meist pl

mie·tje <mietje|s> [micə] SOST nt

Tunte f pegg colloq

Tucke f pegg colloq

laten we elkaar geen mietje noemen fig

jetzt lasst uns die Dinge mal beim Namen nennen

pret·je <pretje|s> [prɛcə] SOST nt

dat is geen pretje

das ist kein Vergnügen

riet·je <rietje|s> [ricə] SOST nt

1. rietje (om te drinken):

2. rietje muz.:

toe·tje <toetje|s> [tucə] SOST nt

ijs als toetje

Eis zum Nachtisch

net·to¹ [nɛto] AGG

Netto-

netto-

het netto maandsalaris

das Nettomonatsgehalt

dut·je <dutje|s> [dʏcə] SOST nt

Schlummer m kein pl

een dutje doen

ein Nickerchen machen [o. halten]

ei·tje <eitje|s> [ɛɪcə] SOST nt

Kinderspiel nt colloq

pit·je <pitje|s> [pɪcə] SOST nt

pitje (onder de theepot)

Teelicht nt

op een laag pitje staan fig

auf Sparflamme stehen

iets op een laag [o. klein ] pitje zetten fig

etw auf Sparflamme setzen

pot·je <potje|s> [pɔcə] SOST nt

1. potje:

potje (kleine pot)

potje (glas)

Glas nt

geen potje zo scheef of er past een dekseltje op prov

jeder Topf findet seinen Deckel

geen potje zo scheef of er past een dekseltje op prov

für jeden Topf findet sich ein Deckel

2. potje (partijtje) SPORT:

Partie f

een potje huilen/vechten/vrijen

weinen/kämpfen/schmusen

een potje kaarten

eine Partie Karten spielen

put·je <putje|s> [pʏcə] SOST nt

Abfluss m

(in het) putje (van de) winter fiamm

im tiefsten Winter

uit·je <uitje|s> [œycə] SOST nt

uitje (uitstapje)

Ausflug m

uitje (het uitgaan)

Ausgehen nt

wat·je <watje|s> [wɑcə] SOST nt

1. watje:

watje (pluk watten)

watje (voor de oren)

Wattepfropfen m

een watje in de oren doen

sich dat Watte in die Ohren stopfen

2. watje (slap persoon):

Weichei nt colloq pegg

Warmduscher m colloq pegg

Cerca nel dizionario

olandese

Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski