tedesco » olandese

Traduzioni di „laagvliegen“ nel dizionario tedesco » olandese

(Vai a olandese » tedesco)

Mostra l'elenco di tutti i risultati trovati

ˈan·lie·gen: verbo intransitivo
ˈab·flie·gen: verbo intransitivo
ˈaus·lie·gen: verbo intransitivo
ˈan·flie·gen: verbo intransitivo
ˈauf·flie·gen: verbo intransitivo
ˈflach·lie·gen: verbo intransitivo
ˈAn·lie·gen: nome
er·ˈlie·gen: verbo intransitivo
ob·lie·gen: verbo intransitivo
ˈbei·lie·gen: verbo intransitivo
ˈvor·lie·gen: verbo intransitivo
ˈein·flie·gen: verbo intransitivo
ent·ˈflie·gen: verbo intransitivo
ˈfern·lie·gen: verbo intransitivo
ˈfest·lie·gen: verbo intransitivo
ver·ˈflie·gen: verbo intransitivo
ˈwund·lie·gen: verbo riflessivo

Stai visualizzando i risultati dalla grafia simile: flachliegen , auffliegen , anfliegen , ausliegen , abfliegen , anliegen , wundliegen , verfliegen , festliegen , fernliegen , entfliegen , einfliegen , vorliegen , beiliegen , obliegen , erliegen e Anliegen

ˈan·lie·gen VB vb intr irreg

1. anliegen (Kleidung: nicht abstehen):

(om [o. tegen] het lichaam) zitten

eng anliegende Hosen/Kleider

strak zittende [o. nauwsluitende] broeken/kleren

2. anliegen (in einem Brief):

ingesloten zijn

3. anliegen colloq (zur Bearbeitung anstehen):

liegt noch etw an?

is [o. valt] er nog iets te doen?

4. anliegen ricerc (zu Herzen gehen):

diese Angelegenheit liegt mir an

deze zaak ligt me na aan het hart

5. anliegen ricerc (belästigen):

6. anliegen NAUT (anhalten):

ˈab·flie·gen¹ VB vb intr irreg

ˈaus·lie·gen VB vb intr irreg

1. ausliegen (zum Verkauf liegen):

uitgestald [o. geëtaleerd] zijn

ter inzage liggen

2. ausliegen (bereitliegen):

uitgeworpen zijn

ˈan·flie·gen¹ VB vb intr irreg

1. anfliegen:

angeflogen kommen

komen aanvliegen

2. anfliegen fig:

3. anfliegen fig:

(plots) overvallen

ˈauf·flie·gen VB vb intr irreg

1. auffliegen:

auffliegen (hoch fliegen)

auffliegen (nach oben fliegen)

vom Stuhl auffliegen fig

van zijn stoel opvliegen [o. opspringen]

2. auffliegen (auf gehen):

das Fenster/die Tür fliegt auf

het raam/de deur vliegt open

3. auffliegen (platzen lassen):

ein Geschäft/eine Konferenz auffliegen lassen colloq

een zaak/een conferentie laten mislukken

die Organisation ist aufgeflogen

de organisatie is opgerold

der Schwindel ist aufgeflogen (öffentlich bekannt werden)

de zwendel is mislukt [o. ontdekt]

der Verein ist aufgeflogen

de vereniging is uiteengevallen

ˈflach·lie·gen VB vb intr irreg colloq (flach hinfallen)

flachliegen

flachliegen

ziek te bed liggen

ˈAn·lie·gen <Anliegens, Anliegen> SOST nt

1. Anliegen (Bitte):

verzoek nt

ein Anliegen an jdn haben

een verzoek aan iem hebben

2. Anliegen (Verlangen, Wunsch):

wens

er·ˈlie·gen [-ˈliːgn̩] VB vb intr ricerc

erliegen (unterliegen)

het onderspit delven (voor)

erliegen (zum Opfer fallen)

bezwijken (voor [o. aan] )

einem Irrtum erliegen

einer Krankheit erliegen

aan een ziekte bezwijken

zum Erliegen kommen

tot stilstand komen

ob·lie·gen [ˈɔpliːgn̩, ɔpˈliːgn̩] VB vb intr irreg

1. obliegen ricerc (verantwortlich sein):

als taak [o. plicht] hebben

2. obliegen (gehören zu):

ressorteren onder

ˈbei·lie·gen VB vb intr irreg

1. beiliegen:

ingesloten zijn (bij)

bijgevoegd zijn

2. beiliegen NAUT:

ˈvor·lie·gen VB vb intr irreg

1. vorliegen DIR (eingereicht sein):

liegt gegen ihn etw vor? fig

wordt hij van iets verdacht?

es liegt ein Irrtum/Missverständnis vor

er is een vergissing/misverstand in het spel

2. vorliegen (bestehen):

te behandelen zijn

der vorliegende Fall

het onderhavige geval

ˈein·flie·gen¹ VB vb intr

nach Frankreich einfliegen

Frankrijk binnenvliegen

ent·ˈflie·gen [-ˈfliːgn̩] VB vb intr ricerc

ˈfern·lie·gen VB vb intr irreg

1. fernliegen:

niet voor de hand liggen

ein fernliegender Gedanke

een niet voor de hand liggende gedachte

2. fernliegen (außer Frage):

niet opkomen bij [o. in]

es liegt mir fern, dich zu kränken

het komt niet bij [o. in] me op jou te krenken

ˈfest·lie·gen VB vb intr irreg

1. festliegen (nicht weiterkönnen):

aan de grond zitten ook fig.

2. festliegen (festgesetzt sein):

vastgesteld [o. bepaald] zijn

der Termin liegt fest

de termijn staat vast

3. festliegen (fest angelegt sein):

das Kapital liegt fest

het kapitaal ligt vast

der Kurs liegt fest FIN

de koers is stabiel

ver·ˈflie·gen¹ [fɛɐ̯ˈfliːgn̩] VB vb intr irreg

1. verfliegen:

2. verfliegen fig:

sein Zorn ist verflogen

zijn toorn is snel verdwenen

ˈwund·lie·gen, ˈwund lie·gen VB vb rifl irreg

wundliegen → wund

Vedi anche: wund

wund [vʊnt] AGG

wund

(ge)wond

sich dat die Füße nach etw wund laufen

zich voor iets de benen uit het lijf [o. het vuur uit de sloffen] lopen

sich wund liegen

der wunde Punkt fig

Cerca nel dizionario

tedesco

Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski