Traduzioni di „opgeschort“ nel dizionario tedesco » olandese

(Vai a olandese » tedesco)

ˈun·ge·scho·ren [ˈʊngəʃoːrən] AGG

1. ungeschoren:

ungeschoren

ongeschoren

2. ungeschoren fig:

ungeschoren

heelhuids

ungeschoren

ongedeerd

ungeschoren davonkommen

er heelhuids [o. zonder kleerscheuren] afkomen

3. ungeschoren fig:

ungeschoren

ongemoeid

ungeschoren

ongehinderd

jdn ungeschoren lassen

iem ongemoeid [o. met rust] laten

ge·ˈscho·ren [gəˈʃoːrən] VB

geschoren part perf von scheren¹, scheren², scheren³

Vedi anche: scheren , scheren , scheren

ˈsche·ren³ [ˈʃeːrən] VB vb rifl

1. scheren (abhauen):

scheren

zich wegscheren

scheren

zich uit de voeten maken

scheren

ervandoor gaan

scher dich ins Bett!

maak dat je in je bed komt!

2. scheren colloq (sich kümmern):

scheren

zich bekommeren

scheren

zich aantrekken

ˈsche·ren² <schor, geschoren> [ˈʃɛːrən] VB vb trans

scheren (Haare, Bart, Schafe)

scheren

scheren (stutzen)

afsnijden

scheren (stutzen)

knippen

scheren (stutzen)

snoeien

ˈsche·ren¹ [ˈʃeːrən] VB vb trans

1. scheren colloq (angehen):

scheren

kunnen schelen

scheren

aangaan

es schert mich herzlich wenig [o. einen Dreck]

het interesseert me geen lor

2. scheren:

scheren (Weberei) a. NAUT

scheren

scheren NAUT (von Seilen)

spannen

ˈErd·ge·schoss SOST nt

Erdgeschoss

benedenverdieping

Erdgeschoss

begane grond

Erdgeschoss

parterre nt of m

Ge·ˈschoss <Geschosses, Geschosse> [gəˈʃɔs] SOST nt

1. Geschoss (Stockwerk):

Geschoss

verdieping

Geschoss

etage

2. Geschoss MILIT (Wurfgeschoss):

Geschoss

projectiel nt

3. Geschoss SPORT:

Geschoss

loeier

Geschoss

schot nt

ge·ˈscho·ben [gəˈʃoːbn] VB

geschoben part perf von schieben¹, schieben², schieben³

Vedi anche: schieben , schieben , schieben

ˈschie·ben³ <schob, geschoben> [ˈʃiːbn̩] VB vb rifl

1. schieben (sich langsam fortbewegen):

schieben

schuiven

schieben

zich (langzaam) voortbewegen

schieben

schuifelen

2. schieben (sich drängen):

schieben

dringen

schieben

zich een weg banen

ˈschie·ben² <schob, geschoben> [ˈʃiːbn̩] VB vb intr

1. schieben (Schwarzhandel treiben):

schieben

zwarte handel drijven

schieben

zwendelen

schieben

knoeien

schieben

smokkelen

2. schieben colloq (schlurfen):

schieben

schuifelen

schieben

sloffen

ˈschie·ben¹ <schob, geschoben> [ˈʃiːbn̩] VB vb trans

schieben

(voort)schuiven

schieben

(voort)duwen

das Fahrrad auf den Berg schieben

de fiets de berg op duwen

er schob seine Schmerzen auf das Wetter

hij gaf het weer de schuld voor zijn pijn

jdn schieben fig (antreiben)

iem ertoe brengen (iets te doen)

etw zur Seite schieben fig

iets terzijde schuiven

jdm eine schieben colloq

iem een oorveeg geven

ge·ˈschol·ten [gəˈʃɔltn̩] VB

gescholten part perf von schelten¹, schelten²

Vedi anche: schelten , schelten

ˈschel·ten² <schilt, schalt, gescholten> [ˈʃɛltn̩] VB vb intr ricerc

schelten (schimpfen)

schelden

schelten (stänkern, meckern)

kankeren

auf jdn schelten ricerc

tegen iem schelden

auf jdn schelten ricerc

op iem kankeren

ˈschel·ten¹ <schilt, schalt, gescholten> [ˈʃɛltn̩] VB vb trans

1. schelten ricerc:

schelten (tadeln)

berispen

schelten (toben)

opspelen (tegen)

schelten (toben)

een standje geven

schelten (toben)

kijven

2. schelten ricerc (beschimpfen):

schelten

uitmaken voor

schelten

uitschelden

jdn dumm schelten veraltet

iem voor dom uitmaken [o. verklaren]

ˈDach·ge·schoss SOST nt

Dachgeschoss

zolderverdieping

ˈHalb·ge·schoss SOST nt

Halbgeschoss

tussenverdieping

Halbgeschoss

entresol

ˈTief·ge·schoss SOST nt

Tiefgeschoss

souterrain nt

ˈWurf·ge·schoss SOST nt (etw, das geworfen wird)

Wurfgeschoss

projectiel nt

ˈOber·ge·schoss SOST nt

Obergeschoss

bovenverdieping

Obergeschoss

bovenhuis