olandese » tedesco

rechts1 [rɛxts] SOST nt geen pl

2. rechts (verkeer):

ge·had VB

gehad volt. deelw. van hebben¹, hebben²

Vedi anche: hebben , hebben , hebben

hebben3 VB

hebben 1., 2., 3. pers pl pres van hebben¹, hebben²

heb·ben2 <had, h. gehad> [hɛbə(n)] VB vb trans

es scheint, dass
wat moet je (van me) hebben? pegg

heb·ben1 <had, h. gehad> [hɛbə(n)] VB vb aus (ter aanduiding van de voltooide tijd bij werkwoord)

ge·haast2 <gehaaste, gehaaster, meest gehaast> [ɣəhast] AGG

ge·he·sen VB

gehesen → hijsen¹, → hijsen²

Vedi anche: hijsen , hijsen

hij·sen2 <hees, h. gehesen> [hɛisə(n)] VB vb intr ((veel) drinken)

hij·sen1 <hees, h. gehesen> [hɛisə(n)] VB vb trans

2. hijsen (met moeite naar boven brengen):

3. hijsen ((veel) drinken):

saufen sl

ge·hal·te <gehalte|n, gehalte|s> [ɣəhɑltə] SOST nt

2. gehalte (betrekkelijke hoeveelheid):

Gehalt m

ge·hoest [ɣəhust] SOST nt geen pl

ge·klets [ɣəklɛts] SOST nt geen pl

1. geklets (geleuter):

Geschwätz nt colloq
Gefasel nt colloq
Gequatsche nt colloq

ge·zwets [ɣəzwɛts] SOST nt geen pl

ge·heid1 [ɣəhɛit] AGG (onmiskenbaar)

ge·haat [ɣəhat] AGG

ge·hakt [ɣəhɑkt] SOST nt geen pl

ge·hard <geharde, geharder, gehardst> [ɣəhɑrt] AGG

2. gehard (staal):

ge·heel1 <gehelen> [ɣəhel] SOST nt

ge·huil [ɣəhœyl] SOST nt geen pl

1. gehuil (het huilen):

Weinen nt
Geheul nt colloq

ge·huwd [ɣəhywt] AGG


Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski