olandese » tedesco

Traduzioni di „Teilstrecken“ nel dizionario olandese » tedesco

(Vai a tedesco » olandese)

Mostra l'elenco di tutti i risultati trovati

ge·stre·ken: verbo
teis·te·ren: verbo
uit·strek·ken: verbo
ver·strek·ken: verbo
strek·ken: verbo
om·stre·ken: nome
los·trek·ken: verbo
stre·ken: verbo
recht·trek·ken: verbo
ge·laats·trek·ken: nome
toe·vals·tref·fer: nome
uit·chec·ken: verbo
peil·stok: nome
vol·strekt: aggettivo e avverbio
pool·streek: nome

Stai visualizzando i risultati dalla grafia simile: verstrekken , uitstrekken , teisteren , gestreken , rechttrekken , streken , lostrekken , omstreken , strekken , toevalstreffer , gelaatstrekken , poolstreek , volstrekt , peilstok e uitchecken

ge·stre·ken VB

gestreken volt. deelw. van strijken¹, strijken²

Vedi anche: strijken , strijken

strij·ken² <streek, h./i. gestreken> [strɛikə(n)] VB vb intr

1. strijken (zich laten gladmaken):

sich bügeln (lassen)

2. strijken (bespelen):

3. strijken (gaan langs, over):

haar adem streek langs zijn gezicht

ihr Atem streifte sein Gesicht

de zwaluwen strijken over het water

die Schwalben streichen über das Wasser

met de prijs/de eer (gaan) strijken

den Preis davontragen/den Ruhm einstreichen

strij·ken¹ <streek, h. gestreken> [strɛikə(n)] VB vb trans

1. strijken (met een strijkende beweging aanraken):

met de hand langs zijn kin strijken

sich dat mit der Hand übers Kinn streichen

iem over de haren strijken

jdm über die Haare streichen [o. fahren]

2. strijken ((textiel) gladmaken):

3. strijken (met een strijkende beweging verplaatsen, veranderen):

kreukels uit het papier strijken

zerknittertes Papier glätten

mosterd over de kaas strijken

den Käse mit Senf bestreichen

4. strijken:

strijken (laten zakken)

strijken (laten zakken)

strijken (vlag)

strijken (vlag)

de mast/zeilen strijken

den Mast umlegen/die Segel einziehen [o. herunterholen]

5. strijken (dichtsmeren):

voegen strijken

Fugen verschmieren

6. strijken:

strijken (met een strijkijzer: aanbrengen op iets)

strijken (met een strijkijzer: iets verwijderen)

plooien uit een rok strijken

Falten aus einem Rock bügeln

teis·te·ren <teisterde, h. geteisterd> [tɛistərə(n)] VB vb trans

1. teisteren (ernstig schaden):

2. teisteren (kwellen):

uit·strek·ken¹ <strekte uit, h. uitgestrekt> [œytstrɛkə(n)] VB vb trans

1. uitstrekken:

uitstrekken (zo ver mogelijk strekken)

uitstrekken (naar iem)

entgegenstrecken

zijn armen naar iem uitstrekken

jdm die Arme entgegenstrecken

zich op de grond uitstrekken (gaan liggen)

sich auf den/dem Boden hinstrecken

2. uitstrekken (doen reiken):

uitstrekken

zijn macht verder uitstrekken

seine Macht ausweiten

ver·strek·ken <verstrekte, h. verstrekt> [vərstrɛkə(n)] VB vb trans

strek·ken¹ <strekte, h. gestrekt> [strɛkə(n)] VB vb trans (in lengterichting brengen)

zijn armen strekken

die Arme strecken

even de benen strekken

sich dat mal die Beine vertreten

zich strekken

sich hinstrecken [o. ausstrecken]

om·stre·ken [ɔmstrekə(n)] SOST pl

Utrecht en omstreken

der Raum Utrecht

los·trek·ken <trok los, h. losgetrokken> [lɔstrɛkə(n)] VB vb trans

1. lostrekken (losmaken):

de dekens lostrekken

die Decken herausziehen

2. lostrekken (openen):

stre·ken VB

streken 3. pers pl imperf van strijken¹, strijken²

Vedi anche: strijken , strijken

strij·ken² <streek, h./i. gestreken> [strɛikə(n)] VB vb intr

1. strijken (zich laten gladmaken):

sich bügeln (lassen)

2. strijken (bespelen):

3. strijken (gaan langs, over):

haar adem streek langs zijn gezicht

ihr Atem streifte sein Gesicht

de zwaluwen strijken over het water

die Schwalben streichen über das Wasser

met de prijs/de eer (gaan) strijken

den Preis davontragen/den Ruhm einstreichen

strij·ken¹ <streek, h. gestreken> [strɛikə(n)] VB vb trans

1. strijken (met een strijkende beweging aanraken):

met de hand langs zijn kin strijken

sich dat mit der Hand übers Kinn streichen

iem over de haren strijken

jdm über die Haare streichen [o. fahren]

2. strijken ((textiel) gladmaken):

3. strijken (met een strijkende beweging verplaatsen, veranderen):

kreukels uit het papier strijken

zerknittertes Papier glätten

mosterd over de kaas strijken

den Käse mit Senf bestreichen

4. strijken:

strijken (laten zakken)

strijken (laten zakken)

strijken (vlag)

strijken (vlag)

de mast/zeilen strijken

den Mast umlegen/die Segel einziehen [o. herunterholen]

5. strijken (dichtsmeren):

voegen strijken

Fugen verschmieren

6. strijken:

strijken (met een strijkijzer: aanbrengen op iets)

strijken (met een strijkijzer: iets verwijderen)

plooien uit een rok strijken

Falten aus einem Rock bügeln

recht·trek·ken <trok recht, h. rechtgetrokken> [rɛxtrɛkə(n)] VB vb trans

1. rechttrekken (goedmaken, verbeteren):

rechttrekken

2. rechttrekken (zo trekken dat het niet meer scheef is):

rechttrekken

rechttrekken

ge·laats·trek·ken [ɣəlatstrɛkə(n)] SOST pl

gelaatstrekken

Gesichtszüge pl

toe·vals·tref·fer <toevalstreffer|s> [tuvɑlstrɛfər] SOST m

toevalstreffer

Zufallstreffer m

uit·chec·ken <checkte uit, h. uitgecheckt> [œytʃɛkə(n)] VB vb intr verk.

peil·stok <peilstok|ken> [pɛilstɔk] SOST m

Pegel m

peilstok scheepv.

vol·strekt [vɔlstrɛkt] AGG

volstrekte geheimhouding

absolute Geheimhaltung f

volstrekt niet

volstrekt niet

pool·streek <pool|streken> [polstrek] SOST f

Cerca nel dizionario

olandese

Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski